Lodensteyn, Familie
(→Jan Joosten herdacht, vooral in Japan) |
(→Jan Joosten herdacht, vooral in Japan) |
||
Regel 454: | Regel 454: | ||
In Tokio voor het Marunouchi gebouw (2nd street in de wijk Marunouchi aan de westkant van het Centraal Station) staat een stalen schip dat ''de Liefde'' voorstelt in onstuimige wateren, Het is vervaardigd door Louk van Meurs-Mauser. Een plaquette vermeldt in Japans en Nederlands dat het beeld door de Nederlandse Minister-President van Agt aan de Japanse regering werd aangeboden op 22 april 1980. | In Tokio voor het Marunouchi gebouw (2nd street in de wijk Marunouchi aan de westkant van het Centraal Station) staat een stalen schip dat ''de Liefde'' voorstelt in onstuimige wateren, Het is vervaardigd door Louk van Meurs-Mauser. Een plaquette vermeldt in Japans en Nederlands dat het beeld door de Nederlandse Minister-President van Agt aan de Japanse regering werd aangeboden op 22 april 1980. | ||
− | [[File:schip liefde sculptuur v2.jpg|thumb| | + | [[File:schip liefde sculptuur v2.jpg|thumb|380px|Het schip ''de Liefde'' in staal, door Louk van Meurs-Mauser vervaardigd in 1980. Het staat voor het Marunouchi gebouw aaan de westkant van het Centraal Station in Tokio.]] |
in het Yaesu winkelcentrum in Tokio, het grootste ondergrondse winkelcentrum van Japan, staat een vitrine en een borstbeeld van Jan Joosten. Het is vervaardigd door Leo Braat (1908 - 1982) en staat ten oosten van het Centraal Station van Tokio, naast Exit 7, die toegang geeft tot de zuidelijke hal aan de Yaesu-zijde van het station. | in het Yaesu winkelcentrum in Tokio, het grootste ondergrondse winkelcentrum van Japan, staat een vitrine en een borstbeeld van Jan Joosten. Het is vervaardigd door Leo Braat (1908 - 1982) en staat ten oosten van het Centraal Station van Tokio, naast Exit 7, die toegang geeft tot de zuidelijke hal aan de Yaesu-zijde van het station. |
Versie van 23 okt 2016 om 19:53
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe |
---|
de Haan |
Swertz |
Ekker |
Stork |
Craan |
Breekpot |
Ongewassen |
Voltelen |
Ramp > Helm > Ram |
Lodensteyn |
Deze pagina beschrijft de voorouders van Machteld Joostendr. van Lodensteyn (1558), dochter van Joost Jansz. van Lodensteyn (1536). Zij is voorouder van Elizabeth Frederika (Bob) Ekker.
Door Machtelds huwelijk met Adriaen Gerritsz. Ramp verdwijnt de achternaam van Lodensteyn bij haar verdere nakomelingen.
Aan de wieg van de VOC
De Van Lodensteyns domineerden met andere machtige Delftse families, Meerman, Van der Dussen, van Bleyswijck, het bestuurlijke Delft van de Gouden Eeuw. Ze bekleden functies als burgemeester, schepen, veertigraad of kerkmeester. 'Onze' Van Lodensteyns zijn zeilmaker en tinnegieter.
Twee Van Lodensteyns, Johan (1557) en Arent (1560) respectievelijk (een late) zoon en een kleinzoon van Jan Jansz. van Lodensteyn (1500), behoorden tot de eerste bewindhebbers van de VOC-Kamer Delft bij de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in 1602.
Ook waren ze al betrokken bij de zogenaamde voorcompagnieen, die aan de VOC voorafgingen.
De achternaam komt ook voor als Lodensteijn en Lodenstein, en in de varianten zonder tussen-'n' en met een dubbel 'o'; Lodesteyn, Lodesteijn, Lodestein.
Heel soms komt Loodensteijn of Loodensteyn voor.
Jan Jansz. van Lodensteyn (1500)
Jan Jansz van Lodensteyn is geboren in 1500. Hij zal driemaal trouwen. Hij huwt zijn eerste vrouw Machteld Gijsbertsdr. Ambrosius in 1524. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen bekend:
|
Na het overlijden van zijn eerste vrouw huwt hij Jacomina van Bleyswijk, dochter van Jacob Arisz. (Andriesz.) van Bleyswijk in 1533. Elf kinderen zijn bekend, waarvan er zeker zes de volwassenheid bereiken.
Van de andere vijf vermoedelijk overleden kinderen zijn niet meer gegevens bekend dan hun geboortejaar; Willem (1537), Cornelis (1539), Machteld (1541), Willem (1543) en Maartje (1545). De zes waarvan meer bekend is zijn:
|
Jan van Lodensteyn krijgt nog tot zijn 57e kinderen.
Na het overlijden van Jacomina van Bleyswijk in 1572, huwt hij voor een derde maal met Maartje Willemsdr. Hij is dan al 72 jaar oud. Jan van Lodensteyn overlijdt 79 jaar oud (1579) en ligt begraven in de Nieuwe kerk van Delft.
Zeilmaker in Delft of Delfshaven?
Jan is zeilmaker, een ambacht waar vooral linnen doeken verwerkt werden tot sterke zeilen. Wind was de enige vorm van voorstuwing en zeilboten waren het belangrijkste transportmiddel ter zee en op de rivier. Hoewel het maken van zeil pas echt een lucratieve bezigheid werd in de 17e eeuw, met de oprichting van de VOC, was Nederland al een zeevarende natie eind 16e eeuw; de visserij maakte langzaam plaats voor handel.
Scheepswerven ontstonden in de 15e eeuw en verschaften werk aan een bont gezelschap van ambachtslieden; scheepstimmerlieden, blokkenmakers, smeden, touwslagers, taanders, kuipers en ... zeilmakers. Ze woonden vaak dicht bij de werf.
De werkplaats van Jan van Lodensteyn kan mogelijk in Delfshaven hebben gelegen. Deze voorhaven van Delft huisde sinds haar ontstaan ca. 1400 een groeiend aantal scheepswerven. Naast de branderij en geneverstokerij was visserij en visverwerking de belangrijkste bron van inkomsten, totdat de VOC-Delft er haar schepen begon te bouwen begin zeventiende eeuw.
Zoon Johan peetvader van prins Willem II
Zoon Johan van Lodensteyn huwt eerst Maria Cornelisse, met wie hij drie kinderen krijgt, allen jong gestorven.
Hij huwt voor de tweede keer Maria van Bleyswijk Evertsdr.
Johan volgt het patroon van vele andere familieleden en wordt burgemeester van Delft, in welke rol hij peetvader wordt van Prins Willem II.
Hij wordt in 1599 veertigraad, in 1609 Havenmeester, later Schepen, Thesaurier, Regent van de charitaten, Commissaris der huwelijksche zaken, Vader van het meisjeshuis, en bewindhebber van de VOC.
Hij is begraven in de Oude Kerk van Delft op het koor. Aan een pilaar hangt een epitaaf, een gebeeldhouwde gedenksteen met inscriptie. De bijbehorende grafzerk lag oorspronkelijk in het koor maar is verplaatst naar de zuiderzijbeuk tegen de muur ter hoogte van de tweede paal vanaf het orgel.
De gedenksteen in wit marmer heeft een cartouche, omgeven door vijf treurende putti, mollige kinderengeltjes. Aan de bovenzijde het wapen van Van Lodensteyn en Van Bleyswijck, en aan de onderkant een schedel. De inscriptie in het Latijn vermeldt dat Eduard van Lodensteyn, hun enige zoon, dit gedenkteken voor zijn ouders in 1644 heeft doen plaatsen.
De theatrale grafsteen van kleinzoon Joost
Burgemeester Joost Cornelisz. van Lodensteyn (gestorven 1660) is kleinzoon van Jan Jansz. van Lodensteyn via diens zoon Cornelis (1552). Met zijn echtgenote Maria van Voorburch rust hij onder een van de best bewaarde grafstenen in de Oude kerk van Delft, tevens ook een van de meest theatrale en allegorische.
De voorstelling is zwanger van symboliek. Een skelet verschijnt als in een toneelstukje tussen twee gordijnen heen en stelt De Dood voor. Hij staart, deels bedekt door een lijkwade, de kijker doordringend aan met zijn lede oogkassen.
Zijn schedel lijkt omringd door een halo, een lichtkrans waarmee heiligen vaak worden afgebeeld. Bij nader inzien is het een Ouroboros; een slang die in zijn eigen staart bijt. Het oeroude mythische teken symboliseert de cyclische aard van de natuur, het eeuwige terugkeren en de eenheid van alles, en daarmee dus ook hoop.
Magere Hein draagt geen obligate zeis, ook geen speer of pijl en boog zoals vaak het geval. In plaats daarvan lijkt het of hij net een zandloper heeft omgegooid, een teken dat aangeeft dat de tijd is gekomen voor de overleden Joost Cornelisz. en zijn nakomelingen.
De fakkel die hij met zijn linkerhand vasthoudt biedt gelukkig hoop. Hij brandt namelijk; een traditioneel teken van leven tijdens processies.
De sarcofaag op leeuwenvoeten doet dienst als cartouche; de ovale omlijsting bevatte een inscriptie die is uitgesleten en gepolijst door duizenden voetstappen door de eeuwen heen.
De inscriptie vermeldde dat, naast Joost van Lodensteyn en zijn vrouw, ook zijn twee zonen Jodocus en Dirk van Lodensteyn begraven zijn met de echtgenote van de laatste.
De afbeelding past goed in de Pietistische leer die Jodocus van Lodensteyn aanhing; een Lutherse splisting die strenge vroomheid en zuiverheid predikt; de kale waarheid van de Dood wordt niet geschuwd. Jodocus at bijna nooit vlees, verdunde zijn wijn met water, leefde alleen, ging om negen uur naar bed en stond om drie uur op. Hoewel vermogend, ontzegde hij zich elke vorm van luxe in zijn statig buitenhuis, ver van het stadsgewoel. Rijkdom en pracht telden voor hem niet, alleen de liefde van God.
Joost Jansz. van Lodensteyn (1536)
Joost Jansz. van Lodensteyn, zoon van Jan Jansz. van Lodensteyn (1500), is geboren in 1536. Hij huwt Barbertje Pietersdr. Zij krijgen de volgende kinderen:
|
Joost van Lodensteyn overlijdt op een leeftijd van 65 jaar (1601), zijn vrouw Barbertje Pietersdr. in 1613. Beiden zijn begraven in de Nieuwe kerk van Delft.
Joost van Lodensteyn is tinnegieter, waarvan er veel in Delft werkzaam waren. Door zijn lage smeltpunt (232 gr) is tin ongeschikt om in oven te gebruiken of mechanisch te bewerken zoals koper of goud. Het leent zich juist wel goed om voorwerpen te gieten. In de Gouden Eeuw werd tin dan ook veelvuldig toegepast om lepels, bekers en borden mee te maken. Wellicht had Joost van Lodensteyn een werkplaats met tinnegieters.
Zoon Jan Joosten wordt Yayosu en dan Yaesu
Jan Joostensz. van Lodensteyn (wikipedia), ook simpelweg bekend als Jan Joosten, is zoon van Joost Jansz. van Lodensteyn. Hij neemt deel in 1598 aan een handelsreis om de wereld, maar raakt verzeild in Japan. Hij is de eerste Nederlander die vriendschappelijke handelsrelaties aangaat met Japan. Ook adviseert hij de Shogun, de militaire heerser van Japan, over handelszaken en is mede-oprichter van een handelspost op (1609) op het eiland Hirado. Hij aardt als Yayosu in Japan, huwt een Japanse vrouw en komt in 1623 om bij een schipbreuk op de kust van Formosa.
Om den geheelen Werelt Cloot
Jan Joostensz. van Lodensteyn gaat in 1598, waarschijnlijk als koopman, aan boord van het schip De Liefde, dat in een konvooi schepen vanuit Rotterdam het ruime sop kiest voor een handelsreis om de wereld.
Pieter van der Hagen en de steenrijke Johan van der Veken, oorspronkelijk handelaren uit Antwerpen, organiseren en financieren deze expeditie, vier jaar voor de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in 1602. Het doel is om kostbare specerijen mee terug te nemen. Zij richten daarvoor in 1598 de Magelhaensche Compagnie op, een zogenaamde voorcompagnie (dus vóór de VOC) in Rotterdam. Een tweede kleinere expeditie onder leiding van Olivier van Noort vertrekt een paar maanden later.
Het konvooi bestaat uit vijf schepen; De Blijde Boodschap, ‘t Gheloof, De Hoope, De Liefde en De Trouw. Ze moeten een westelijke route naar Azië vinden via Zuid-Amerika door de Straat Magellaan heen en specerijen zoals nootmuskaat, kaneel en peper mee terugnemen. Ze nemen als handelswaar mee; wollen dekens, textiel, spiegels, brillen en glazen kralen.
Er gaan ook wapens en soldaten mee aan boord. Zoveel dat men moeilijk kan volhouden, in latere verhoren door Spanjaarden, dat dit alleen diende om zich te verdedigen in vreemde gebieden. Het is duidelijk dat men ook Spaanse gebieden in Zuid-Amerika wil bemachtigen of plunderen.
Er staan in totaal ca. 500 bemanningsleden onder leiding van admiraal Jacques Mahu, vijf afzonderlijke scheepskapiteins en de Engelse stuurman William Adams.
De reis wordt ondernomen in het vroege begin van de Hollandse zeereizen naar Indië. Anno 1598, het begin van de Nederlandse Gouden Eeuw, zijn al grote delen van de aardbol verkend door Europese ontdekkingsreizigers:
|
Niet alles is 'ontdekt'. De omgeving rond de Grote Oceaan en Australië zijn terra (en mare) incognita. Men veronderstelt nog een groot continent, namelijk Terra australis incognita, het onbekende zuidland dat later niet blijkt te bestaan. Het ijzige noorden is ook onontgonnen; Willem Barentsz. is anno 1598 wederom noordwaarts vertrokken, maar zal niet terugkeren van Nova Zembla. Ferdinand Magellaan (ook Magelheas), onderneemt in 1519 de eerste geslaagde reis rond de wereld. Hij sneuvelt zelf in de Filipijnen zodat het Bakische bemanningslid Juan Sebastián Elcanoal met de eer wegloopt de eerste man te zijn die de wereldbol heeft rondgevaren. Voor de Hollandse reders van die tijd is deze westelijke route naar Indië van Ferdinand Magellaan het onderzoeken waard. Het is een ongebruikelijke route via Zuid-Amerika (Chili en Peru) dat doorgestoken moet worden via de Straat Magellaan (vroeger Straat van Magelhaes genoemd) die later ook door Francis Drake succesvol is gerond (1577). Het vormt een alternatief voor de oostelijke route (via Zuid Afrika), eerder ontdekt door de Portugezen en Spanjaarden. De staat van oorlog met deze aartsvijanden maakte dat men eigen routes naar Indië probeerde te vinden. |
Een groot debakel
De expeditie loopt uit op een regelrechte ramp en er komt letterlijk niets terecht van de onderneming. Uitgezonderd één schip dat voortijdig terugkomt, vergaan of worden de andere schepen in beslag genomen. De bemanning komt grotendeels om. De reders konden naar hun centen fluiten; Pieter van der Hagen raakt in faillissement.
De vloot krijgt al na enkele maanden te maken met voedseltekorten, scheurbeuk en andere ziekten zoals malaria, en besluit uit te wijken naar Annobon; een eiland voor de westelijke kust van het Afrikaanse Equatoriaal-Guinea. Inwoners van de Portugese nederzetting voorkomen dat ze aan land gaan, waarna het oord uit pure noodzaak bestormd wordt. De Portugezen en hun inheemse bondgenoten steken hun eigen huizen in brand en vluchten de heuvels in.
Na een verblijf van een maand in Annobon, en nog voordat Amerika wordt aangedaan, is een flink deel van de bemanning al overleden, inclusief admiraal Mahu. Dan wordt duidelijk dat men niet langs de Kaap gaat varen maar de oceaan zal oversteken. De kapiteins hebben de riskante en deels nog onontgonnen route geheim gehouden voor de bemanning.
De doorsteek van de lastige 570 km lange Straat Magellaan wordt een uitputtingsslag van 5 maanden. Ongunstige winden wisselen af met winterse stormen van sneeuw en hagel en men houdt zich in leven met pinguïnvlees.
Eenmaal in de Grote Oceaan beland komen de schepen weer in een heftige storm terecht en worden uit elkaar geslagen; ze verliezen elkaar uit het oog. ‘t Gheloof en De Trouw worden weer de Straat ingeblazen. Er dreigt muiterij op het schip ‘t Gheloof zodat kapitein Sebald de Weert uiteindelijk besluit terug te keren naar Nederland.
Uit elkaar gedreven en rampspoed
De Trouw landt op Chiloé, een eiland voor de kust van Chili, en de bemanning verovert een Spaans fort, dat weer snel heroverd wordt. Met veel verliezen steekt men de oceaan over naar Tidore, een eiland in de Molukken in Indonesië, waar de Portugezen het schip buitmaken en de meeste Nederlanders doden. Overlevenden worden gevangengenomen en naar Goa in India afgevoerd.
De Blijde Boodschap, ook bekend als het Vliegend Hart, wordt door tekort aan provisie gedwongen de Spaanse haven Valparaíso aan te lopen. In deze stad van het tegenwoordige Chili wordt de bemanning gevangen; kapitein Dirck Gerritsz. Pomp blijft jarenlang gevangen in Peru.
De overgebleven schepen De Hoope en De Liefde verliezen een groot deel van de bemanning in gevechten met Indianen in Zuid-Amerika , die wellicht dachten met Spanjaarden te maken te hebben. Zo gaat de kapitein van het schip De Liefde, Gerrit van Beuningen, met bemanningsleden aan wal in Chili om proviand te halen, maar wordt door inboorlingen vermoord.
Ook De Hoope treft een dergelijk lot; op het eiland La Mocha roeit bevelhebber Simon de Cordes met 27 man naar de wal voor verversing. Ze lopen in een hinderlaag en worden tot de laatste man gedood.
Beide schepen vinden elkaar weer terug bij een vooraf afgesproken rendez-vous, en zetten koers naar Japan, wellicht denkt men daar beter de lading, waaronder nog textiel en wollen kleding, aan de man te kunnen brengen dan in zuidelijke tropischer gebieden.
Eind februari 1600 zijn de schepen een groot deel de Stille Oceaan over (naar beweerd wordt doen ze daarbij Hawaï aan) maar worden weer door een storm uit elkaar geslagen. De Hoope moet met man en muis vergaan zijn; er is nooit meer iets van gehoord.
Gestrand in Japan
Het vijfde overgebleven schip De Liefde strandt bijna twee jaar na aanvang van de expeditie op 19 april 1600 in de buurt van het kleine eilandje Kuroshima in de baai van Usuki op Kyushu, het zuidelijkste grote subtropische eiland van Japan.
Van de oorspronkelijke 110 bemanningsleden overleven slechts ca. 20 (tussen de 18 en 24 volgens verschillende overleveringen) de reis, waaronder de schipper Jacob Quackernaeck, de Engelse stuurman William Adams, koopman Melchior van Santvoort en Jan Joosten van Lodensteyn.
Hondsziek en uitgeput van de ontberingen -slechts 6 van hen kunnen nog op hun benen staan- moeten ze toekijken hoe snel toevarende Japanners het schip beroven totdat gelukkig de autoriteiten ingrijpen, maar wel het schip en alle handelswaar en kanonnen in beslag nemen.
Diogo do Couto, bekend chroniqueur van Portugees Indië, schrijft over de aankomst van de Liefde. Hij doet dit in 1611, dus vele jaren na het gebeurde.
Hij baseert zich op informatie van paters Jezuïeten die het voorval meemaken. Deze missionarissen, in het kielzog van Portugese ontdekkingsreizigers meegekomen, zijn vooral invloedrijk op het eiland Kyushu waar duizenden Japanners tot het katholieke geloof zijn bekeerd.
|
Verderop in het relaas wordt de inventaris van het schip opgesomd, waaruit de Couto (terecht) concludeert dat de 'zeerovers' uit waren op verovering en kolonisering:
|
De Portugese jezuïeten dringen er bij de Japanners op aan de ketterse zeerovers te executeren. De bemanning wordt echter relatief vriendelijk behandeld. De Japanners gaan niet in op de smeekbeden van de Jezuïeten, maar nemen de Nederlanders wel in hechtenis. Ze worden in bescherming genomen door Ōtomo Yoshimune, de feodale heer van Bungo.
Verhoord door de (bijna)alleenheerser
De vreemdelingen wakkeren de nieuwsgierigheid aan van de Japanners; drie weken later moeten ze voor verhoor naar de heerser Tokugawa Ieyasu in Osaka. William Adams, de meest pientere van de overlevenden, wordt alleen vergezeld door Jan Joosten. Waarschijnlijk zijn Melchior van Santvoort en andere opvarenden te uitgeput en ziek.
Het paleis is kostbaar en verguld in overvloed. Heerser Tokugawa Ieyasu toont een vriendelijk gelaat en tracht zich door tekens verstaanbaar te maken. Als er een tolk wordt ingeschakeld worden de zeelieden dieper ondervraagd; uit welk land zij komen, waarom zij zover zijn gekomen, of hun land met andere naties in oorlog is, hoever de westerse scheepvaart en overzeese handel voortschrijdt, waarin ze geloven.
Ieyasu raakt onder de indruk van William Adams en beveelt hen naar Edo, het voormalige Tokio, af te reizen.
Hun schip, overgenomen door een Japanse bemanning, raakt ernstig beschadigd in een storm tijdens de reis van Sakai (Osaka), waar Ieyasu het schip nog kon bekijken, naar Uraga, bij de ingang van de baai van Edo (Tokio). 11 of meer kanonnen worden gered en helpen Ieyasu in de beslissende Slag bij Sekigahara in 1600 om uiteindelijk in 1603 Shogun, oftewel de heerser van heel Japan te worden.
In Hollandse en andere kronieken en brieven uit die tijd wordt vaak naar Ieyasu gerefereerd als de keizer maar dit is niet correct. De keizer van Japan is sinds 700 voor Christus tot vandaag een ceremoniële functie met symbolische en religieuze aspecten. Hij had zich te voegen in de grillen van militaire heersers als Ieyasu.
Jan Joosten wordt hatamoto
Ieyasu's interesse voor de Westerlingen strekt verder dan de militaire know how. Het onder zijn hand geünificeerde Japan was een groot en welvarend land, met ca. 15 tot 20 miljoen even dichtbevolkt als Europa. De bevolking was koopkrachtig, maar de Portugezen, de enige vreemde handelaars, dreven handel alleen met mondjesmaat.
Uitbreiding van de handel was voor Ieyasu dus een zaak van belang en zijn grote voorraden edelmetaal, met name zilver, stelden hem in staat om de handel aan te jagen.
De overlevende officieren van het schip worden gecompenseerd tot een bedrag van 50.000 reals.Het wordt hen echter verboden om Japan te verlaten. De gewone bemanning mag terug als ze wil.
Jan Joosten en zijn bekendere scheepsmaat William Adams, gaan de Shōgun dienen als speciale adviseurs (komon). Beide lieden mogen de titel hatamoto voeren.
Beweerd wordt dat Adams en Jan Joosten zich ook samurai mochten noemen, krijgers in directe dienst van de shogun. Daarmee zouden ze de eerste niet-Japanners zijn geweest ooit met deze titel, in hun geval puur ceremonieel en gepaard met het dragen van twee zwaarden.
Een dergelijke 'promotie' was niet ongebruikelijk in het Oosten. Ook andere Europeanen vielen in de gunst van lokale heersers vanwege hun talenten op het gebied van diplomatie, artillerie, vestingbouw en navigatie.
Jan Joosten verkrijgt huizen en land dicht bij het hof in Edo (Tokio) en het keizerlijk paleis. Zijn naam verbastert tot Yan Yōsuten, en later Yayōsu, in het Japans 耶楊子). Zijn landgoed staat bekend als Yayosu-gashi, later Yaesu-guchi wat letterlijk betekent; de rivieroever van Jan Joosten.
Daarmee is hij uiteindelijk de naamgever van de wijk Yaesu in het stadsdeel Chuo in Tokio. De oostelijke uitgang van het hoofdstation van Tokio heeft nog de oude naam Yaesuguchi. In de buurt Yaesu staan nog twee monumenten die herinneren aan Van Lodensteyn en het schip De Liefde waar hij mee aankwam.
Ook heeft Jan Joosten bezittingen in Nagasaki, waar in de haven later het kunstmatig eiland Dejima verrijst, vanaf 1641 het enige overgebleven contact tussen de westerse wereld en het afgesloten Japan.
Zijn bezoldiging is hoog: ca. 100 koku (500 schepel) rijst per jaar, genoeg om 100 mensen voor een jaar te voeden. Hij huwt een Japanse, heeft een dochter en twee geadopteerde kinderen op Hirato-jima.
Hij is betrokken bij de oprichting van de eerste Nederlandse handelspost in Japan op het eiland Hirado in 1609. Die komt er pas jaren nadat Quaeckernaeck, schipper van de voormalige De Liefde, de felbegeerde handelspas van Tokugawa Iesayu ontvangt.
Quaeckernaeck onderneemt in 1605 een poging om terug te keren naar Nederland om de pas over te brengen, maar wordt in de buurt van Singapore door de Portugezen gedood. De handelspas die hem toevertrouwd was komt wel in Nederland aan.
In antwoord daarop schrijft prins Maurits van Oranje een brief terug, die pas in 1609 aan Ieyasu wordt overhandigd. Het markeert het begin van de handel van de VOC met Japan en een langdurige handelsrelatie tussen beide landen.
Koopman met het rode zegel
Ondanks dat het ze verboden was naar patria terug te keren, krijgen Jan Joosten en andere voormalige bemanningsleden ruim toestemming om in Azie te reizen en handel te voeren.
Jan Joosten ontpopt zich als een gewiekst en onafhankelijk koopman die handel drijft met de VOC (een groot deel van de handel sinds 1609 ging door zijn handen) maar ook met Engelsen, Spanjaarden en Portugezen en Japanners.
Hij zal in de eerste jaren hard gewerkt hebben om zijn eigen jonken (Aziatische handelsschepen) te verkrijgen.
Begin 1612 ontvangt hij van de Shōgun een vergunning met het zogenaamde rode zegel (shuirin), waarmee hij gemachtigd wordt handel te drijven op landen in Zuidoost-Azië, vooral in Siam (Thailand), Vietnam, en soms verder, zoals India.
Vietnam bestond destijds uit drie gebieden; Cochinchina (Zuidelijk Vietnam), Annam (Midden-Vietnam), en Tonquin (Noordelijk Vietnam). Samen met zijn voormalige scheepsmaat Melchior van Santvoort maakt hij een fortuin met de handel tussen Japan en Zuidoost-Azië.
De status van Jan Joosten blijkt uit een brief van admiraal Jan Dircksz. Lam aan de bewindvoerders van de VOC (oktober 1617). De Nederlandse admiraal verblijft tijdelijk in de factorij in Hirado na een tegenvallende zeeslag in de Filipijnen tegen de Spanjaarden;
|
1615 en 1516 zijn Jan Joostens topjaren. Hij houdt er vier knechten op na: Matthys, mogelijk een Hollander of een Japanse christen die hem bij zijn veelvuldige afwezigheid vervangt, en drie Japanners: Jongere, Sangoda en Mangouska. Hij is een drukke handelaar die afwisselend in Iedo, Hirado en Nagasaki vertoeft, terwijl zijn knechten voor hem naar Siam gaan.
Zijn aanzien, zowel bij de Japanners als de Hollanders , groeit allengs. Als hij zijn broer uit Nagasaki op het schip bezocht heeft, worden er bij zijn vertrek zeven kanonnen afgevuurd, en als hij Hirado verlaat om weer naar Meaco (Kyoto) te gaan, schieten de Hollanders negen kanonnen af.
Tokubei reist met hem mee
Tenjiku Tokubei (1612) is een befaamd avonturier en schrijver in zijn geboorteland Japan. Vanaf zijn 15e maakt hij vele reizen naar Zuid-Azie, o.a. naar China, Vietnam, Siam (het huidige Thailand) en India, zeldzaam voor een tijd waar Japanners amper het land verlaten.
Hij keert rijk terug en legt zijn avonturen op schrift vast. In de legendevorming is Tokubei uitgegroeid tot een ninja met magische krachten die zichzelf onzichtbaar kon maken. Er zijn vele Kabukitoneelstukken over hem gemaakt.
Een van zijn vroege reizen maakt Tokubei als 18-jarige mee aan boord van een handelsschip van Jan Joosten. Met hem doet hij tweemaal India aan en mogelijk Thailand.
Het verhaal gaat dat Jan Joosten hem het gebruik van de hoekboog aanleerde, een vroeg navigatie-instrument.
Overmoedig en grofgebekt
Vanaf 1618 zien we een overmoedige en grofgebekte Jan Joosten voor wie het spreekwoord hoogmoed komt voor de val niet toepasselijker kon zijn. E.e.a. is opgetekend door de Engelsman Richard Cocks, van 1613 tot 1623 hoofd van de handelspost van de Britse Oost-Indische Compagnie in Hirado.
Cocks heeft wel reden om Jan Joosten zwarter af te schilderen dan dat hij in werkelijkheid is. De Hollander is langdurig een geduchte onafhankelijke handelsconcurrent.
Er staan vermakelijke passages in het dagboek van de deftige Richard Cocks vanaf 1615 waaruit blijkt hoe weinig ingenomen hij is met het aanmatigende optreden van zijn tegenpool Jan Joosten.
Jan Joosten vaart blind op zijn directe contacten met de shogun. In 1617 raadt hij landgenoten aan om direct naar de shogun te gaan, zonder de daimyō van Hirado, Matsura Takanobu daarin te kennen.
Deze neemt het affront zeer kwalijk en het luidt zijn val in. Volgens Cocks verliest Jan Joosten de gunst van het hof ook mede vanwege zijn vuile tong. Hij noteert in juli 1618:
|
Cocks zet hem ook neer als iemand die veel schulden heeft en deze niet betaalt, een andere reden waarom hij het blijkbaar verbruid heeft bij de daimjo, die zich volgens Cocks laat ontvallen;
|
Dat hij schulden niet betaalde, wordt door latere transacties trouwens weerlegd: mogelijk had hij door zijn vele ondernemingen vaak gebrek aan contanten en leende hij veel.
Hij verkeert ook in onmin met zijn vroegere scheepsmaat Adams, de man die het met iedereen goed kan vinden. In juli 1618 zorgt Jacques Specx, opperhoofd voor de VOC op Hirado, ervoor dat niet zijn landsman Jan Joosten, maar William Adams hem vergezelt naar het hof.
We horen nog vier jaar van Jan Joosten, maar het gaat zienderogen achteruit. Vanaf 1618 kan hij alleen tegen hogere prijzen in Hirado handelsartikelen inkopen. De shogun krijgt hij niet meer te zien. Hij moet verscheidene dagen met zijn onaangenomen geschenk blijven wachten, blootgesteld aan de hoon van hovelingen. Een tweederangs beambte vraagt hem spottend of zijn geschenk gestolen goed was.
Betrapt op minder fatsoenlijke transacties
In 1621, na de dood van William Adams, wordt hij betrapt op een minder fatsoenlijke transactie. Adams had voor zijn dood nog een gosjon (handelspas) gekregen, waarmee een jonk naar Bantam zou kunnen gaan. Terwijl Specx hierover onderhandelt met de zwager van Adams, haalt Jan Joosten Adams kinderen op listige wijze over de helft van een jonk kopen, waarvan hij de andere helft bezit. Zo verbindt hij het lot van Adams kinderen met het zijne en kan hij zelf gebruik maken van de gosjon. Specx kiest de wijste partij en koopt Jan Joosten de halve jonk af.
In het volgend jaar, 1622, speelt een nog vreemdere zaak. De daimjo van Hirado heeft zes Engelsen gevangen genomen en naar Nagasaki gezonden. Daar komen ze om onduidelijke redenen in handen van Jan Joosten, die ze in zijn jonk gevangen houdt. Als een zeerover dreigt hij de gevangenen naar Jakatra te vervoeren, als de Engelsen ze niet loskopen voor de niet bescheiden som van 20.000 tael. Cocks repliceert daarop dat de hele wereld weet dat Jan Joosten nog geen 20 pence waard is. Niet bekend is hoe het afloopt.
Jan Joosten is een van de eerste van een zeer spaarzame reeks van onafhankelijke handeldrijvende Hollanders, een direct gevolg van de aankomst van het schip De Liefde in 1600. Ze moeten echter op den duur wijken voor de toenemende macht van het apparaat van de VOC. Jan Joosten zal zijn handel hebben zien afkalven, misschien de reden waarom hij zich overgeeft aan kwade praktijken, als enige manier om zijn standing hoog te houden.
Schipbreuk in de Zuid-Chinese zee
Jan Joosten verdrinkt tijdens een handelsmissie; zijn jonk lijdt schipbreuk in de Zuid-Chinese zee. Aldus een missive van de gouverneur-generaal van de VOC tussen 1623 en 1638;
|
Met Pracel kan niet anders dan de Paracel eilanden bedoeld worden, en met de droochte de verraderlijke ondiepe riffen en banken rond deze eilandengroep. De eilanden liggen tussen Vietnam en Formosa, het huidige Taiwan.
Japan sluit zich weer af voor vele eeuwen
De handelsvrijheid komt, nadat het een aantal jaren behoorlijk voor de wind gaat, rond 1638 tot een abrupt einde.
Jan Joosten is dan al 15 jaar overleden. De Shogun laat de Hollandse handelspost in Hirado met de grond gelijkmaken en laat alle kooplieden uit het Westen verjagen. Later besluit hij alleen het contact met de Hollanders te handhaven. Japan wordt een gesloten land; niemand mag er meer in of uit met uitzondering van een handjevol Chinezen en Hollanders.
Ruim 200 jaar zal Nederland voor Japan het enige venster naar de wereld vormen.
Jan Joosten herdacht, vooral in Japan
In Japan herinneren vier gedenktekens en -plaatsen aan de schipbreuk van de Liefde en Jan Joosten.
Op het eilandje Kuroshima in de baai van Usuki waar op 19 april 1600 het galjoen De Liefde strandde staan bronzen borstbeelden van Jan Joosten en de Engelse stuurman William Adams, een replica van het hekbeeld van De Liefde, een mozaïek met een afbeelding van de route die het schip vanaf Rotterdam aflegde, en een klein museum met foto's van herdenkingen en een model van De Liefde.
In Tokio voor het Marunouchi gebouw (2nd street in de wijk Marunouchi aan de westkant van het Centraal Station) staat een stalen schip dat de Liefde voorstelt in onstuimige wateren, Het is vervaardigd door Louk van Meurs-Mauser. Een plaquette vermeldt in Japans en Nederlands dat het beeld door de Nederlandse Minister-President van Agt aan de Japanse regering werd aangeboden op 22 april 1980.
in het Yaesu winkelcentrum in Tokio, het grootste ondergrondse winkelcentrum van Japan, staat een vitrine en een borstbeeld van Jan Joosten. Het is vervaardigd door Leo Braat (1908 - 1982) en staat ten oosten van het Centraal Station van Tokio, naast Exit 7, die toegang geeft tot de zuidelijke hal aan de Yaesu-zijde van het station.
Ook in Tokio, in de middenberm van de Yaesu-dori (Jan Joostenboulevard), bij de kruising met de Chuo-dori, staat een grote schuingeplaatste plaquette met twee cirkels omzoomd door navigatie-instrumenten. De linkercirkel is gewijd aan Jan Joosten en toont een kopie van het andere borstbeeld van Jan Joosten, gemaakt door Leo Braat, dat een paar honderd meter verder in het Yaesu winkelcentrum staat.
De rechtercirkel is gewijd aan het schip de Liefde. De inscripties in Japans en Nederlands vertellen het verhaal van de stranding van de Liefde en het begin van de vriendschappelijke relaties tussen Japan en Nederland.
In Delft, de geboorteplaats van Jan Joosten, is zijn nagedachtenis wat kneuteriger aangepakt. Er is een nauwelijks te vinden Jan Joostenplein. Als budget en tijd het probleem waren geweest had men, vermoedelijk met weinig moeite en met veel enthousiaste samenwerking van Japanse kant, een replica van een van de andere monumenten kunnen plaatsen.
Japanse bezoekers aan Delft hebben gelukkig één aanknopingspunt; een privaat initiatief. In het seniorencomplex aan het Jan Joostenplein staat een houten sculptuur, van het schip de Liefde; Memory of the Ocean. Het kunstwerk van de hand van de Japanse kunstenaar Kouji Ohno, onthuld op 20 juni 2010, is geschonken door de kunststichting World Art Delft.
Broer Jacob ook in Japan
Jan Joosten refereert in brieven een aantal keren aan zijn broer die hem in Japan bezoekt. Zeer vermoedelijk is dit Jacob Joosten Lodensteyn die in augustus 1614 schipper op de Hasewint is, maar overstapt in juni 1615 op de jonk van zijn broer Jan Joosten. Hij maakt er reizen mee naar Bantam, de Molukken en Achter-Indië. Na een repatriëring in 1616 vertrekt hij in 1619 weer naar Indië. Op de terugreis van Banda in 1620 wordt hij, naar men zegt door de onvoorzichtigheid van commandeur Aert Gijsels, in een boot voor Japara door Javanen gedood.
Bronnen en verantwoording
- Gen Nostra. Maandblad Der Nederlandse Genealogische Vereniging. Jaargang XXXVII Januari 1982
- Nederlandse Leeuw 1890 (De Lodensteyns en hun magen, Mr. J. E . van Someren Brand), 1917, 1969 en 1986
- Centr. Bur. v. Genealogie, Coll. J. P. de Man, dossier Van der Meer van Barendrecht (afstammelingen van Lambert van der Meer x Aleyd van Hodenpijl).
Fotogalerij
- 1598 konvooi mahu cordes jan joostenRP-P-OB-80.283.jpg
„Wijdtloopigh Verhaal” (Naar teekeningen van Barent Jansz Potgieter). Man en vrouw van de Pinguïns Eilanden 233
Ontvangst en Moord van Sebald de Weert op Ceylon, 1603. Kopergravure uit De Bry, Petits Voyages, deel VIII India Orientalis pars octava, Navigationes quinque, primam, k Iacobo Neccio, 1601 — 1603, etc. continens. Auctore M. Gotardo Arthusio Dantiscano. Iconibus illustrata per Ioannem Theodorum & Ioannem Israelem de Bry. Francoforti, 1607. fol., plaat 8, 9. De onderschriften luiden : „Delineatio regis in Matecalo Hollandos in littore excipientis.” — „Delineatio tragoediae illius, quae viceadmiralis Sebaldus de Weert cum multus aliis trucidati occubuerunt.”
Foto's in Google Earth Path
- LiefdeShip.jpg
„Wijdtloopigh Verhaal” (Naar teekeningen van Barent Jansz Potgieter) Titelprent 142 detail
Was den Hollandern auff der Insel Braua begegnet, vnd wie jhr Admiral gestorben ist”. Kopergravure uit De Bry, Grands Voyages, Deel IX: Historische Relation .... alles dess j enigen so den 5. Schiffen, 1598 zu Roterdam abgefertiget worden auss Hollandischer verzeichnuss Mr. Bernhardt lans Cirurgin .... in hoch teutscher Sprache beschrieben Durch M. Gothardt Artus von Dantzigk. Auch mit schonen Kupfferstücken gezieret vnd an Tag gèben durch Ditherich de Bry seligen hinterlassene Wittibe vnd zween Söhne. Gedruckt zu Franckfurt am Mayn, Durch Matthaeum Becker, 1601, Plaat 3 pag 166