Ekker, Familie
(→Speurwerk na het boek; Eelco wordt Everard) |
(→Altijd aan het reizen) |
||
Regel 241: | Regel 241: | ||
Hij beschrijft onder anderen de strijd tussen de kolonisten en de lastige indianen die in zijn ogen onontwikkelde wilden zijn, en de aanleg van spoorlijnen. Tussen de regels door lezen we over de snelle verschuiving van de Amerikaanse grens richting het Wilde Westen die gepaard gaat met de industriële expansie en gewetenloze industriebaronnen (de [https://en.wikipedia.org/wiki/Robber_baron_(industrialist) robber barons]). | Hij beschrijft onder anderen de strijd tussen de kolonisten en de lastige indianen die in zijn ogen onontwikkelde wilden zijn, en de aanleg van spoorlijnen. Tussen de regels door lezen we over de snelle verschuiving van de Amerikaanse grens richting het Wilde Westen die gepaard gaat met de industriële expansie en gewetenloze industriebaronnen (de [https://en.wikipedia.org/wiki/Robber_baron_(industrialist) robber barons]). | ||
− | Eelco Ekker is voortdurend op weg en woont in verschillende staten, steeds op zoek naar een klus om zich in leven kon houden. Banen genoeg in het ''Beloofde Land'' maar wel hard werken voor een pover loon. Eelco Ekker werkt in de typische groeisectoren van toen, in Montana in een zaagmolen en in Iowa in een kolenmijn, maar verbouwt ook zelf voedsel. Hij ''veramerikaniseert'' sneller dan de familie van zijn achterneef Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) wiens ouders nooit Engels leerden. Ook huwt hij een niet-Nederlandse vrouw en verhaspelt gaandeweg Nederlandse woorden in zijn brieven. | + | Eelco Ekker is voortdurend op weg en woont in verschillende staten, steeds op zoek naar een klus om zich in leven kon houden. Banen genoeg in het ''Beloofde Land'' maar wel hard werken voor een pover loon. Eelco Ekker werkt in de typische groeisectoren van toen, in Montana in een zaagmolen en in Iowa in een kolenmijn, maar verbouwt ook zelf voedsel. |
+ | |||
+ | Hij ''veramerikaniseert'' sneller dan de familie van zijn achterneef Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) wiens ouders nooit Engels leerden. Ook huwt hij een niet-Nederlandse vrouw en verhaspelt gaandeweg Nederlandse woorden in zijn brieven. | ||
Geld naar huis sturen, zoals hij zijn vader beloofd heeft, lukt hem niet. Zijn emigratie is in ieder geval wel succesvol omdat hij in het onderhoud van zijn eigen gezin kan voorzien. | Geld naar huis sturen, zoals hij zijn vader beloofd heeft, lukt hem niet. Zijn emigratie is in ieder geval wel succesvol omdat hij in het onderhoud van zijn eigen gezin kan voorzien. |
Versie van 11 aug 2017 om 17:48
Van Albertus Ecker die uit het Duitse Westfalen naar Nederland komt, en dan zijn zoon Albert die zich in Vollenhove vestigt, vroedmeester en stadschirurgijn, en de slag tegen de Engelsen bij de Doggersbank meemaakt. Hoe de veelzijdige dokter Evert zich ontfermt over drenkelingen op een ijsschots, een vroege maatschappelijke ondernemer wordt, en daarnaast nog eens kerkvoogd en wethouder is. | Over de innige verstrengeling met de Storken en hoe Evert aan de wieg staat van een wereldconcern. En dan Everts zus Arentje, die een onwettig kind baart wiens nakomelingen veel ongeluk treft en die heil zoeken bij de Mormoonse kerk; ze emigreren naar Utah/VS, waar Eelco brieven schrijft over de strijd tegen indianen, de aanleg van de eerste spoorwegen en de moeizame opbouw van het land. | Hoe fabrikant Hendrik Jan Ekker en zijn zwagers Stork weverijen oprichten. Terwijl Hendrik Jan zich toelegt op de afzetmarkt voor textiel in Azië en verre reizen maakt, zien de Storken allengs meer brood in kranen en machines. En dan dokter van Delden die hem miraculeus geneest van tyfus, waarna hij van hem een koets cadeau krijgt. En natuurlijk het praalgraf met kranstrommels, opgedragen door zijner werklieden. |
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe | |
De Haan-Swertz | |
Swertz-Ekker | |
Ekker-Rijshouwer | |
Ekker | |
Stork | Altena |
Deze pagina handelt over de voorouders van Derk Willem Ekker (1863), de vader van Elizabeth (Bob) Ekker-Swertz. Zijn eigen leven en huwelijk met Regina Rijshouwer worden beschreven op de pagina Ekker - Rijshouwer.
De familie Ekker is traceerbaar tot het einde van de 17e eeuw en kent dokters, fabrikanten en Mormonen.
Albertus Ecker (1697)
Albertus Ecker is de oudst vindbare Ekker. Hij is in 1697 gedoopt in de St. Kilian Katholieke kerk in Brenken, een district van het Westfaalse Buren in het "Kreis" Paderborn aan de noordelijke rand van het Sauerland. Zijn vrouw Elisabeth Blankenstein is in Budberg, Kreis Moers, geboren, net als hun zoon Albert Hendrik Ekker.
Verder is weinig bekend, anders dan de getuigen bij de geboorte van Albertus; Herr Albertus Reinen, Derrick Hüsh, Elisabeth Ecker, Jfr.Helena Peipers, Jenneken Blankenstein. Een niet goed verifieerbare bron meldt dat zijn ouders mogelijk Hermanni Ecker en Elisabethae Kusenbrok heetten.
Albert Hendrik Ekker (1728)
Albert Hendrik (Albertus Henricus) Ekker, zoon van Albertus Ecker is geboren in 1728 in Moers (Duitsland). Hij huwt Henderica (Hendrika) Arends in 1754 in Beulake. Zijn vrouw is geboren in 1739. Albert Hendrik is de eerste Ekker die zich in Vollenhove vestigt.
Het echtpaar krijgt 6 tot 8 kinderen. Van een aantal zijn na hun geboorten (vooralsnog) geen gegevens bekend, hetgeen kan duiden op vroeg overlijden; Elisabeth (1762), Hendrik (1765), Arend (1767), Marika (1769), Marica (1771) en Grietje (1773).
Van de twee eerste zonen is meer bekend.
|
Albert Hendrik Ekker overlijdt in 1801 op een leeftijd van 73 jaren, zijn vrouw in 1793 op een leeftijd van 54 jaren. Beide echtelieden overlijden in Vollenhove.
Albert is 'stadschirurgijn en vroedmeester'. Hij wordt in 1756 burger van Vollenhove. Zijn vrouw Hendrika Arends is vermogend. Volgens Henk van Heerde is Hendrika vermoedelijk een buitenechtelijke dochter van Arend Roodhart. De puissant rijke Arend laat zijn fortuin namelijk niet na aan zijn directe familie maar aan de zoon van Hendrika Ekker; Arnoldus Roothart Ekker (1756).
Vollenhove ligt in het noordwesten van de Nederlandse provincie Overijssel en lag aan de Zuiderzee, totdat het IJsselmeer ingepolderd werd. Nu is het onderdeel van het vasteland en ligt tussen de Noordoostpolder en de Kop van Overijssel.
In de eerste helft van de 16e eeuw bloeit de stad op. Georg (Joris) Schenck van Toutenburg is drost en later stadhouder van Overijssel voor keizer Karel V. Schenck laat net buiten de stad het kasteel Toutenburg bouwen.
Vollenhove wordt met deze residentie het bestuurscentrum voor de drie noordelijke provincies: Groningen, Friesland, en Overijssel. Drenthe telt niet mee omdat het te arm wordt geacht. Bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog verliest Vollenhove de rol van bestuurscentrum, en in de eeuwen daarna boet het stadje aan invloed in.
Albert Hendrik Ekker (1759)
Albert Hendrik Ekker en zoon van de gelijknamige Albert Hendrik Ekker, geboren in 1759 in Vollenhove, is overgrootvader van Derk Willem Ekker. Hij huwt Jannigje Pingel in 1786 in Giethoorn. Jannigje is geboren in 1754, ook in Vollenhove. Samen krijgen ze 7 kinderen, waarvan 6 de volwassenheid overleven:
|
Albert Hendrik Ekker overlijdt in 1807 op een leeftijd van 47 jaren, zijn vrouw in 1838 in Vollenhove op een leeftijd van 83 jaren.
Albert is van beroep medisch doctor en vroedmeester. Zijn vrouw Jannigje komt uit een vermogende familie, en is 'rentenierster' bij haar huwelijk. Haar vader was wijnkoper geweest, diaken en curator van het Stads-Weeshuis en bezat een hofstede bij Vollenhove, die later is overgegaan op zijn kleinzoon Hendrik Albert Ekker (1788).
Albert Ekker maakt als 'chirurgijn majoor' de slag bij de Doggersbank mee aan boord van de boot 'Ajax'. Deze zeeslag vond plaats in 1781 tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog. Hij blijkt ook in Steenwijk te hebben gewoond (voor zijn huwelijk) en in Franeker (1785), waar in de boeken staat: A.H. Ekker Vollenhovia, Transisalanus Medic(inae) candidatus. Het Kandidaatschap is overigens elders verworven.
Uit een volkstelling, gehouden tussen 21 en 31 okt. 1795 is het volgende bekend: Albert Hendrik Ekker, representant, met Jennigjen Pingel 8 zielens Beroep: medicinae doctor en lid van de municipaliteit van Vollenhove 1795-1802
Evert Ekker (1793)
Evert (Albertszoon) Ekker, zoon van Albert Hendrik Ekker, geboren in 1793 in Vollenhove, is de grootvader van Derk Willem Ekker. Hij huwt in 1820 Frederika Altena, geboren in 1796, en dochter van Egbert Altena (1756) en Catharina Weeling. Haar familie wordt beschreven op de pagina Familie Altena. Everts grootmoeder (moeder van Catharina Weeling) is Agneta Stork, dochter van Gerhard Wilhelm Stork (1695).
Zij krijgen minstens 6 kinderen, waarbij een laat geboren kind Willem Justinus (1840) dat maar een jaar oud. De volgende kinderen bereiken de volwassenheid, waarvan er drie met een Stork huwen:
|
Evert Ekker overlijdt in 1865 in Vollenhove op een leeftijd van 72 jaren, zijn vrouw in 1853 op een leeftijd van 57 jaren.
Evert Ekker is geneesheer, chirurgijn en vroedmeester in Vollenhove maar wordt later 'maatschappelijk verantwoordelijk ondernemer' en eigenaar van weverijen in Vollenhove, op Schokland en in Sint Jansklooster.
Everts vijf oudere broer Hendrik Albert Ekker (1788) is timmerman en landbouwer. Als deze broer vroeg overlijdt (39 jaar) wordt Evert toeziend voogd over diens kinderen.
Zijn broer Arnoldus Ekker (1799, foto elders op deze pagina) promoveerde in 1822 op Specimen inaugurale in Protagorae apud Platonem fabulem de Promethes et generis humani ad humanitatem progressione. Hij werd eerst praeceptor In Utrecht (tot 1833), daarna conrector, en vervolgens rector aan het Gymnasium. hij was redacteur van Miscellanae philologa et paedagogica van 1849 tot 1851.
Anekdotes over Evert
Dokter Evert Ekker is een veelzijdig en bekend persoon in Vollenhove en omstreken. Van hem zijn veel anekdotes bekend, waarvan een aantal is opgetekend door Henk van Heerde, onderzoeker van het cultureel erfgoed en kenner van de geschiedenis van Vollenhove. Hij wijdt een aparte pagina Ekker, geneesheer of timmerman? aan Evert Ekker.
Aan de basis van het Storkimperium
Evert Ekker richt met een aantal ondernemende mannen weverijen op waar veel landarbeiders en vissers uit de arme streek werk vinden; aan de handgedreven weefgetouwen ontkwamen ze aan de heersende grote armoede.
Hoewel armoedebestrijding een rol speelde (Ekker droeg als geneesheer in de stad ook de zorg voor armen en behoeftigen) zal de behoefte aan goedkope werkkrachten ook meegespeeld hebben. Door de afscheiding van België (1830) kon niet meer gerekend worden met zuidelijke textielarbeiders voor de export van katoenen lappen (calicots) naar Nederlands-Indië.
Een thread op het seniorennet meldt daarover:
|
Everts investering gaat pas goed renderen als de jonge ondernemende Charles Theodorus Stork (1822 - 1895), broer van Anna Wilhelmina (Mina) Stork in beeld komt. In 1848 wordt de weverij uiteindelijk verkocht aan Stork. Henk van Heerde meldt hierover:
|
|
Arts, kerkvoogd en wethouder
Ekker is vanaf 1851 lid van de gemeenteraad van Stad Vollenhove, en vanaf 1852 assessor of wethouder. In 1860 stopt hij hiermee; hij is dan 67 jaar. Ook is Ekker betrokken bij de kerkvoogdij, vermoedelijk als president. In 1865 viert dokter Ekker zijn 50-jarig jubileum als arts en bij die gelegenheid ontvangt hij als bewijs van hoogachting en genegenheid van de ingezetenen van Stad en Ambt Vollenhove een zilveren schaal en servies.
Drenkelingen op een ijsschots
In de strenge winter van 1849 vindt één van de grootste drama's plaats uit de geschiedenis van de Zuiderzeevisserij. Jacob Bording en zijn beide zonen, Durgerdammer vissers, zijn gaan vissen (botkloppen) op het ijs maar voor ze er erg in hebben zijn ze losgeraakt van het vasteland. Ze dobberen 14 dagen lang in de Zuiderzee, en houden zich in leven met regenwater en de gevangen rauwe bot.
Nadat ze totaal uitgeput op de losgeraakte ijsschots worden aangetroffen worden ze binnengedragen in Vollenhove. Dokter Ekker ontfermt zich over hen maar is na een eerste onderzoek somber gestemd over de overlevingskansen. De drie mannen hebben te veel geleden. Uiteindelijk overleeft alleen de jongste zoon.
In 1898 schrijft Simon Abramsz. over het voorval het boek Veertien dagen op een ijsschots. Een passage daaruit:
|
Zus Arentje en haar zoon Hendrik Jan Ekker
Arentje Ekker (1786), de oudste zus van Evert Ekker (1793), en haar zoon Hendrik Jan Ekker (1825) hebben geen gemakkelijk leven. Arentje is naaister en gehuwd met Jacob Hok (1777) met wie ze 5 kinderen krijgt. Tien jaar na zijn dood verwekt ze zonder officiële vader een zoon, Hendrik Jan, die Ekker wordt genoemd. Vermoedelijk is een inwonende neef de vader. Zie haar stamboom hier.
Zoon Hendrik Jan Ekker (1825) wordt metselaarsknecht, metselaar en timmerman maar krijgt het ook moeilijk. Hij verliest zijn eerste vrouw Belia Botschoever (1826) en blijft met vier jonge kinderen achter. Na enige tijd in Steenwijk te hebben geleefd en terug in Vollenhove, sterven de twee jongste kinderen. Alleen de negenjarige Niesje (1853) en de zevenjarige Eelco (1855) blijven over. Deze laatste, Eelco Ekker, zoekt zijn heil in de Mormoonse kerk en emigreert naar de Verenigde Staten; zie de paragraaf Mormoonse kolonist tussen de indianen.
Hendrik Jan Ekker huwt opnieuw met Grietje Dok en krijgt twee zonen; Arend Hendrik (1873) en Albert Hendrik (1877), die twee zusters Struik huwen, respectievelijk Klazina (1874) en Leentje (1876).
Verzetsheld Antonie Ekker
Antonie Arend Ekker (1911) is achterkleinzoon van Arentje Ekker via de tweede vrouw van haar zoon Hendrik Jan Ekker (1825) Grietje Drok.
Hij wordt in de Tweede Wereldoorlog lid van het verzet nadat hij gevochten heeft in het regiment Huzaren in de eerste dagen van die oorlog. Hij wordt echter opgepakt en sterft een half jaar later (1943) onder erbarmelijke omstandigheden aan honger en uitputting in Kamp Vught. Hij is dan bijna 33 jaar oud.
Zijn verhaal is opgetekend door Hans Steenmetz op deze pagina van de website Regiment Huzaren van Sytzama, en op deze pagina van het Nationaal Monument Kamp Vught. Antonie Arend Ekker wordt postuum onderscheiden met het Mobilisatie-Oorlogskruis in 2010.
Mormoonse kolonist tussen de indianen
Eelco Ekker (1855), zoon van Hendrik Jan Ekker (1825) en zijn eerste vrouw Belia Botschoever (1826) wordt op zijn 17e mormoon en vertrekt in 1872 met zijn achterneef Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) naar Utah (VS), zie ook Broer Hendrik Albert en zijn nazaten.
Zoals veel Nederlanders in de 19e eeuw wil Eelco een beter leven opbouwen aan de andere kant van de oceaan. Zo hoopt hij uit de armoede te komen en zijn kwakkelende en arme vader het leven makkelijker te maken. De Mormoonse kerk is daar een goed vehikel voor; het biedt assistentie bij emigratie. Uit een brief van Eelco uit 1877 aan zijn vader:
|
Vermoedelijk heeft de Mormoonse zendeling Joseph Weiler een rol gespeeld in de bekering van de Ekkers. In 1864 komt hij in Nederland aan om het zendingswerk uit te breiden.
|
Vanuit Utah reist Eelco Ekker rond 1878 door naar Glendale bij Hecla in Montana en vrij snel daarna verder naar Marion County in Iowa. In 1881 huwt hij Mary Elizabeth Waln (1857) met wie hij één kind krijgt; Albert-Vernon. In 1912, nadat hij 27 jaar het thuisfront geen brieven heeft gestuurd, is hij weer terug in Utah, thuisbasis van de mormonen, hoewel hij de mormoonse kerk al een paar jaar na aankomst had afgezworen.
Hij wil verder naar Zuid-Californië, wellicht om de door hem gehekelde koude winters te ontvluchten, maar verongelukt voortijdig bijna 63 jaren oud. Volgens familieoverlevering werd hij tegen een rotswand geslagen toen hij achter het stuur van een vrachtwagen met een tegenligger botste.
Altijd aan het reizen
Eelco's wederwaardigheden in de Nieuwe Wereld zijn gepubliceerd in het boek Altijd aan het reizen: brieven van een mormoonse emigrant naar Noord-Amerika van J. Spitse.
De auteur reconstrueert Eelco Ekkers leven in de VS aan de hand van tweeëntwintig brieven, die integraal zijn opgenomen. Het initiatief komt van Anton Ekker (1942), een nazaat van Arentje Ekker (1786) en zoon van verzetsheld Antonie Ekker (1911) die deze brieven in zijn bezit had.
De brieven beschrijven het moeizaam opbouwen van een nieuw bestaan tijdens de roerige opbouw van het land einde 19e en begin 20e eeuw. Eelco is atypisch omdat de meeste Nederlandse emigranten in gezinsverband aankomen.
Hij beschrijft onder anderen de strijd tussen de kolonisten en de lastige indianen die in zijn ogen onontwikkelde wilden zijn, en de aanleg van spoorlijnen. Tussen de regels door lezen we over de snelle verschuiving van de Amerikaanse grens richting het Wilde Westen die gepaard gaat met de industriële expansie en gewetenloze industriebaronnen (de robber barons).
Eelco Ekker is voortdurend op weg en woont in verschillende staten, steeds op zoek naar een klus om zich in leven kon houden. Banen genoeg in het Beloofde Land maar wel hard werken voor een pover loon. Eelco Ekker werkt in de typische groeisectoren van toen, in Montana in een zaagmolen en in Iowa in een kolenmijn, maar verbouwt ook zelf voedsel.
Hij veramerikaniseert sneller dan de familie van zijn achterneef Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) wiens ouders nooit Engels leerden. Ook huwt hij een niet-Nederlandse vrouw en verhaspelt gaandeweg Nederlandse woorden in zijn brieven.
Geld naar huis sturen, zoals hij zijn vader beloofd heeft, lukt hem niet. Zijn emigratie is in ieder geval wel succesvol omdat hij in het onderhoud van zijn eigen gezin kan voorzien.
Speurwerk na het boek; Eelco wordt Everard
Na de publicatie van het boek is in 2017 verder onderzoek gedaan naar Eelco Ekker en zijn nazaten. Het ging vooral om ontbrekende gegevens rond zijn nazaten. Ook blijkt hij zich Everard te gaan noemen, reden waarom hij verder Eelco (Everard) Ekker wordt genoemd.
De doop van de bekeerling
Sybren van Dijk, mormoons zendeling, doopt op 22 februari 1872 twee bekeerlingen, waaronder Eelke Ekkers. De kans is zeer groot is dat het Eelco (Everard) Ekker was; die werd namelijk ook in februari gedoopt volgens archieven in Utah.
Het is opgetekend in het dagboek van Marcus Holling, geen Nederlander zodat hij de naam misschien niet goed heeft verstaan. Eelke is ook een variant van naam Eelco. De bewuste passage:
|
Het dodelijke ongeluk van een cementwerker
Het death certificate (overlijdensacte) van Eelco (Everard) Ekker van 15 januari 1919 geeft als oorzaak Accidental fall out of a auto-truck (fracture base of skull) en als beroep cement finisher. Dit klopt met het binnen de familie overgeleverde verhaal dat hij tegen een rotswand geslagen werd toen hij achter het stuur van een vrachtwagen met een tegenligger botste.
Het certificaat brengt verder een clou naar voren die handig was bij het verder speuren naar Eelco Ekker. Hij wordt er namelijk Everard Ekker genoemd. Blijkbaar is Eelco zich anders gaan noemen, misschien naar aanleiding van zijn mogelijke doopnaam Evert. Ook zijn nazaten zullen de namen Everard, Everhard of Everett hanteren, Engelse verbasteringen van Evert.
Dat Eelco (Everard) Ekker cement worker is in dienst (contracting/employed) wordt ook bevestigd in de 1910 United States Federal Census. Er wordt ook gemeld dat Everard Ekker en vrouw Mary in Utah wonen in een rented house (not farm)
Het patent voor een vleeshaak
Er staat anno 1888 een patent op naam van 'Everard Ekker, of Knoxville, Iowa'. Het gaat om een device for suspending and spreading slaughtered animals.
Er zijn vijf plaatsen in de VS met de naam Knoxville. Die in Iowa ligt 13 mijl van Tracy Marion County waar Eelco (Everard) Ekker in 1885 woont volgens zijn brieven. De kans dat er een andere Everard Ekker in dezelfde omtrek woonde van ongeveer dezelfde leeftijd lijkt verwaarloosbaar. Het is niet bekend wat hij ermee gedaan heeft en of het hem geld heeft opgeleverd.
Grafsteen zonder jaartal
De grafsteen van Eelco (Everard) Ekker bevindt zich op de begraafplaats Mount Olivet Cemetery in Salt Lake City.
Opmerkelijk is dat het jaartal van overlijden van Mary Elizabeth Waln (1857 - 1944), de vrouw van Eelco (Everard) Ekker, niet uitgebeiteld is. Vermoedelijk heeft zoon Albert-Vernon de steen laten vervaardigen bij de dood van zijn vader, en alvast de eeuw 19 vooringevuld voor zijn moeder, waarna zij elders is begraven.
Zijn zoon Albert-Vernon Ekker
Uit verschillende archiefstukken is de levensloop van Albert-Vernon Ekker opgebouwd, enige zoon van Eelco (Everard) Ekker. Hij werd geboren op 27 november 1882 in Durham, Iowa en overleed op 20 februari 1960 in Salt Lake City. Hij huwde in 1909 in Salt Lake City met Eva Sophia Pearson (1886, Oakley, Cassia, Idaho - onbekend), van Engelse afkomst.
Albert-Vernon is carpenter (timmerman); rond 1917/1918 bij Utah Copper Co, en in 1920 bij de Salt Refinery. In 1940 woont het echtpaar in Salt Lake/Utah aan de Cottage Avenue. Hij overlijdt in 1960 aan arteriosclerotic cardiovascular disorder. In dat jaar werkte hij bij de railroad en woonde niet binnen de city limits.
Kleinzoon Everard (Everett) Ekker
Voor zover bekend heeft het echtpaar Ekker-Pearson maar één kind voortgebracht; Everard (Everett) V. Ekker, geboren op 16 februari 1911 in Nevada en overleden op 7 maart 1997 in Humboldt, Californië. De V. wordt niet consequent gehanteerd en staat vermoedelijk voor Vernon, deel van de voornaam van zijn vader. Everett Ekker huwt met een vrouw met achternaam Niekrasz.
In de 1940 United States Federal Census komt Everett Ekker als stiefzoon voor die bij het gezin Anderson inwoont in Eureka, Humboldt, Californië. Hij is motor man bij de Railway.
Opvallend is dat Everett, ca. 29 jaar oud, niet inwoont bij zijn natuurlijke ouders maar bij head of family Edward Anderson (43) en Eva Anderson (45). Edward Anderson is geboren in North Dakota en werkt op een lumber mill (zaagmolen). Eva Anderson kan niet zijn moeder zijn tenzij haar leeftijd en geboorteplaats niet kloppen. De vraag blijft onbeantwoord waarom Everett bij een andere familie inwoont terwijl zijn ouders nog leven.
Uit de US World War II Army Enlistment blijkt dat Everett Ekker ingeschreven wordt in het leger in 1941. Hij is 30 jaar oud, woont in Humboldt, Californië, heeft één jaar high school (middelbare school) gedaan en is gehuwd
Volgens de inschrijving is Everett semiskilled (wel capabel maar vermoedelijk zonder diploma) als chauffeur van bus, taxi, truck en tractor.
Zijn nog levende nazaten (zonen en een kleinzoon) zijn getraceerd en wonen nog steeds in Eureka en Humboldt in Californië in de VS, maar worden uit privacy-overwegingen niet beschreven.
Broer Hendrik Albert en zijn nazaten
Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker (1824), zoon van Hendrik Albert Ekker (1788), is de oudste broer van Evert Ekker (1793). Hij ondervindt veel ongeluk in zijn leven waarna hij zich bekeert tot het mormoonse geloof en een nieuw leven opbouwt met zijn gezin in Amerika. Zie zijn stamboom hier.
Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker is slijter in dranken maar wordt failliet verklaard. Na allerlei omzwervingen vestigt hij zich met zijn vrouw Elizabeth van Doesburg en vijf kinderen in Avereest, aan de Dedemsvaart, waar Arnoldus o.a. de kost verdient als bakker. Vier van hun tien kinderen overlijden hier, waaronder twee dochters die onder een vracht hooi worden bedolven.
Het gezin emigreert gefaseerd naar Amerika. In 1868 steekt zoon Jan Gerrit Ekker (1851) de oceaan over met het stoomschip Constitution vanuit Liverpool, het hoofdkwartier van de mormonen in Engeland. Hij gaat verder door het leven als John Garret. Ook andere namen veramerikaniseren; zo worden een latere Evert Ekker Everard of Everhard genoemd.
Daarna vertrekken in 1872 zoon Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) en zijn achterneef Eelco Ekker (1855). Uiteindelijk wagen ook in 1874 Hendrik Alberts ouders Arnoldus en Elizabeth met hun vier jongste kinderen de oversteek naar Amerika. Ze varen met het stoomschip Wyoming van de Guion Line vanuit Liverpool naar Ney York. Eenmaal in Amerika vestigt het gezin zich in Utah.
In de VS zijn verder geen sporen gevonden van de twee jongste kinderen Martinus en Elizabeth, respectievelijk 8 en 4 jaar oud ten tijde van de overtocht. Ze zijn vermoedelijk overleden. De twee overgebleven oudere kinderen bouwen een bestaan op in de VS; Albert Hendrik Ekker (1856) en Jacob Herman Ekker (1859).
Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) zal gaan wonen in de buurt van Hanksville, een dorpje in het Zuid-Osten van Utah dat nu amper 200 inwoners telt. Hendrik woont op de Christensen Ranch, ongeveer een mijl verwijderd van de Ekker ranch van zijn jongere broer Albert Hendrik Ekker (1856) en zijn gezin.
Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker (1824) en zijn vrouw Elizabeth sterven respectievelijk in 1908 en in 1906 in Eureka in Juab County/Utah, Ook Hendrik Albert (Henry) Ekker (1849) overlijdt daar in 1901 op 51-jarige leeftijd als de boerenkar die hij repareert op hem valt en zijn borst vermorzelt. Jan Gerrit (John Garret) Ekker (1851) overlijdt in 1929 in Roosevelt in Duchesne County/Utah.
Eelco Ekker (1855) beschrijft in zijn brieven dat zijn achterneef Jan Gerrit na jaren armoede er weer bovenop raakt, maar dat diens ouders in armoede stierven.
Cowboys en Butch Cassidy
In de documentaire De Amerikaanse Droom van Nico Crama en D.B. Jones uit 1982 figureren nakomelingen van Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker (1824). Ze zijn één van de vijf geportretteerde Amerikanen die een speciale band hebben met Nederland. Een fragment uit Het Leidse Dagblad van 1 april 1982 daarover;
|
De Ekkers zijn zich erg bewust van hun Hollandse afkomst en vertellen over voorvader Nol Ekker die anderhalve eeuw geleden naar Utah afreisde en mormoon werd. The Ekker Family telt in 1982 meer dan 100 telgen die veelal nog in Utah wonen. Hoewel geen praktiserende mormonen meer (vijfde generatie nazaat A. B. Ekker (1911) wordt zelfs meester-vrijmetselaar) verdienen veel Ekkers hun brood nog als cowboy met grote kuddes runderen.
Butch Cassidy (1866), een beruchte Amerikaanse bendeleider, treinrover en bankrover gebruikt lang een schuilplaats genaamd Robbers Roost op het uitgestrekte land van de Ekkers in Zuid-Oost Utah. Het afgelegen, moeilijk begaanbare en goed verdedigbare ingangsgebied bij een canyon vormde een ideale schuilplaats en uitvalsbasis voor zijn bende.
Arthur Benjamin Ekker (1911), vijfde generatie nazaat van Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker (1824), en zijn zoon Arthur Cornelius Ekker (1945) helpen acteur Robert Redford in 1975 bij de research voor zijn boek The Outlaw Trail: A Journey through Time. Robert Redford speelt in 1969 de rol van Sundance Kid in de film Butch Cassidy and the Sundance Kid. In deze paragraaf zijn alle generaties afgebeeld tussen deze Ekkers en Arnoldus Hendrik (Nol) Ekker (1824).
Robert Redford was onder de indruk van vader en zoon Ekker; hij vond ze authentieke Amerikaanse cowboys die van aanpakken weten. Robert Redford komt ook even over met zijn prive-jet voor de opnames van de documentaire De Amerikaanse Droom.
Neef Evert timmert schuiten
Evert Ekker heeft ook een gelijknamige neef; een zoon van zijn vaders broer Hendrik. Hij is timmerman en zijn gezin heeft het niet breed.
In 1855 geeft de gemeente Vollenhove de kom van de binnenhaven in gebruik aan Evert Ekker met het doel er een scheepstimmerwerf met een woning te stichten, die binnen een jaar is gerealiseerd.
Hij is ook, als een van de weinige niet-vissers, eigenaar van een schuit, waarvan Vollenhove er destijds 50 van had. Wellicht was het een op zijn eigen werf gebouwde schuit, waarvan de opdrachtgever (nog) niet betaald had.
Hendrik Jan Ekker (1830)
Hendrik Jan Ekker, zoon van Evert Ekker, is geboren in 1830 in Vollenhove.
Op 2 november 1855 huwt hij in Oldenzaal Anna Wilhelmina (Mina) Stork, geboren in 1826 in Oldenzaal en dochter van Derk Willem Stork en Anna Craan. Haar familiegeschiedenis wordt beschreven op de pagina's Familie Stork en Familie Craan, en gaat vandaaruit nog veel verder terug. Hendrik Jan en Anna Wilhelmina (Mina) krijgen 6 kinderen:
|
Hendrik Jan Ekker overlijdt in 1896 in Hengelo op een leeftijd van 66 jaren. Anna Wilhelmina (Mina) overlijdt in 1902 in Hengelo op een leeftijd van 76 jaren.
Hendrik Jan en zijn twee zussen verhuizen voor hun trouwen naar Oldenzaal. Hendrik Jan wordt fabrikant.
Zijn 7 jaar oudere broer Albert Hendrik Arnoldus volgt in de voetsporen van zijn oom Arnoldus Ekker (1799); hij wordt schrijver en is o.a. rector van het gymnasium in Utrecht. Hij schrijft, verhandelingen in het Nederlands en Latijn over zaken als:
|
Weverijen en machines; een chronologie
Hendrik Jan Ekker gaat, nadat hij in de calicotweverij van zijn vader heeft gewerkt, als 18-jarige (1848) in zee met Charles Theodorus Stork (1822), de 4 jaar oudere broer van Anna Wilhelmina (Mina) Stork, zijn toekomstige vrouw.
Charles Theodorus Stork was een ondernemer pur sang maar ook een sociaal voelende Twentse industrieel. Zijn zorg voor zijn arbeiders bleek uit de oprichting van onder meer een pensioenfonds, een personeelsvereniging, onderwijsinstellingen en het in het leven roepen van een winstdelingsregeling. Naast zijn ondernemerschap zat hij als liberaal in de Eerste Kamer en was groot voorstander van vrijhandel. |
Van weverij naar C.T. Stork & Co
De samenwerking met Stork luidt het begin in van een lange en vruchtbare samenwerking tussen de families Ekker en Stork. Een chronologie:
De weverij van Evert Ekker in Vollenhove, vader van Hendrik Jan Ekker, wordt in 1848 overgenomen door Charles Theodorus Stork. De weverij verschaft aan meer dan 100 mensen (veelal thuis) werk en er worden jaarlijks 7000 calicot lappen geproduceerd, gemaakt van geweven en ongebleekte katoen.
Stork wil echter verandering. Het weven van alleen calicots is te eentonig en brengt te weinig op. Hij wil een bontweverij toevoegen.
Zijn vriend en compagnon Hendrik Jan Ekker en zijn jongere broer Jurriaan Engelbert Stork (1828) verdiepen zich in Duitsland en Zwitserland in het weven, verven en apprêteren van gekleurde garens, een bewerking om textiel een aantrekkelijk en glanzend uiterlijk te geven.
In 1851 maakt Charles Theodorus Stork met zijn twee jongere broers (Jurriaan Engelbert en Coenraad Craan) en compagnon Hendrik Jan Ekker wederom een reis; nu naar Londen. Volgens de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren:
|
Op 1 juli 1852 wordt door de twee broers Stork (Charles Theodorus en Jurriaan Engelbert) de firma C.T. Stork & Co. opgericht, die naast calicots ook bontgeweven manufacturen vervaardigt. Hendrik Jan Ekker is medefirmant.
In Denekamp wordt een stuk grond gekocht voor de ververij; de geverfde garens worden door huiswevers in Denekamp verwerkt tot lappen en naar Oldenzaal vervoerd voor verdere afwerking.
De ‘’Denekamp-Oldenzaal’’ constructie blijkt te omslachtig. Ook vindt men de Oldenzaalse werklieden niet bekwaam genoeg, zodat de bontweverij in 1853 naar Hengelo wordt overgebracht, waar al bontweverijen bestaan. De calicotweverij blijft wel tot 1865 in Oldenzaal bestaan.
In het najaar van 1854 reist Charles Theodorus Stork naar Saksen, Beieren en Zwitserland om de katoenindustrie te bestuderen. De firma koopt in Hengelo aan de Berflobeek een groot fabrieksterrein, waar een nieuwe ververij verrijst.
In 1855 vinden twee Ekker-Stork-huwelijken plaats; Hendrik Jan Ekker huwt Anna Wilhelmina Stork, en zijn zus Catharina Elisabeth Cornelis Hendrik Stork.
Machines en stoomweven
Het karakter van het bedrijf Stork verandert rond 1858: Er komt een stoomweverij naast de ververij, en het weven geschiedt nu voortaan in de fabriek in Hengelo, in plaats van thuis bij de werkers
Coenraad Craan, de jongste broer van Charles Theodorus, opent in mei 1859 met smid Jan Meyling een bescheiden smederij, annex reparatiewerkplaats in het dorpje Borne bij Hengelo. Er komt vanwege de textielindustrie steeds meer vraag naar bekwame reparateurs van machines. Coenraad Craan heeft in Delft gestudeerd en in het buitenland ervaring opgedaan.
De handelscrisis eind jaren ’50 en de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) maken dat de grondstof katoen duurder wordt. Vanaf 1861 worden alle handweverijen vervangen door stoomweverijen. In 1862, tien jaar na de oprichting van de firma C.T. Stork & Co. verkrijgt de firma na een bezoek aan de fabriek van Koning Willem III het predikaat Koninklijke Weefgoederenfabriek.
Als Coenraad Craan Stork op vroege leeftijd overlijdt (1863), neemt zijn broer Charles Theodorus Stork de leiding over van Stork & Meyling. Enige jaren later (1865) stapt Meyling uit de directie, en het bedrijf krijgt een nieuwe naam; Machinefabriek Gebr. Stork & Co.. De bekende compagnons Charles Theodorus Stork, zijn broer Jurriaan Engelbert, en zwager Hendrik worden medefirmanten.
De Machinefabriek Gebr. Stork & Co. wordt in 1868 verplaatst naar Hengelo en officieel opgericht. Het bedrijf telt 120 werknemers, de werktuigen komen uit Luik en Manchester. Er is een draaierij, een gieterij en een smederij, waar Belgische bazen het voor het zeggen hebben.
Door de crisis in de katoenindustrie die in 1869 aanzet, en het feit dat het bedrijf zijn machines in Engeland koopt, verlegt Charles Theodorus Stork zijn aandacht steeds meer naar de machinefabriek, en legt zich met name toe op de productie van stoommachines voor gemalen en het kleinbedrijf.
Dit is het omslagpunt voor het succes van het machinefabriek van Stork. De visionair Stork Charles Theodorus Stork begrijpt dat de opkomende industrie in Nederland steeds meer behoefte krijgt aan machines.
De Koninklijke Weefgoederenfabriek
Eind 1869, begin 1870 onderneemt Hendrik Jan Ekker voor de Koninklijke Weefgoederenfabriek een zakenreis naar Rangoon in de voormalige Britse kolonie Birma, het tegenwoordige Yangon in Myanmar. Op zijn reis doet hij ook Bombay, Calcutta en Singapore aan. Hij boort nieuwe activiteiten aan en sleept opdrachten binnen. Bij terugkomst spoort hij de Twentse fabrikanten aan om vooral met de tijd mee te gaan, zoals Engelse en Zwitserse fabrikanten dat doen en natuurlijk hijzelf.
Uit de Leydse Courant, 1 september 1871:
|
|
Zijn neef Frederik Stork (1860), zoon van zijn zus Catharina Elisabeth Ekker, zal later (1887 - 1894) consul-generaal der Nederlanden in hetzelfde Rangoon worden. Hij bezit een handelsfirma en een rubberplantage.
Hendrik Jan Ekker trekt zich in 1880 (ook wordt 1881 genoemd) terug uit de leiding van de machinefabriek. Hij blijft betrokken bij de weefgoederenfabriek.
Bij de viering in 1886 van het 50-jarig ondernemerschap van Charles Theodorus Stork, schenkt de jubilaris de fabriek fl 50.000,- om een pensioenfonds in het leven te roepen voor het personeel van de Koninklijke Weefgoederenfabriek.
Het Heldersche en Nieuwedieper Courant meldt daarover op 21 maart 1886:
|
De Koninklijke Weefgoederenfabriek wordt rond 1895 een naamloze vennootschap, gevestigd te Hengelo. De families Stork en Ekker blijven door hun posities in de directie of in de raad van commissarissen van de N.V. bij de onderneming betrokken.
Daarmee komt er ook een formele scheiding tussen de machinefabriek en de weefgoederenfabriek, bij welke laatste Hendrik Jan Ekker en Jurriaan Engelbert Stork betrokken blijven. Jurriaan Engelbert Stork overlijdt onverwachts in 1893. Hendrik Jan Ekker overlijdt in 1896.
De twintigste eeuw
Zowel de machinefabriek als de weefgoederenfabriek kennen rond en na het fin de siècle een onstuimige groei. Voor het textielbedrijf wordt Nederlandsch-Indië de grootste afzetmarkt. In 1914 wordt de dochteronderneming Stoomweverij Bengalen N.V. geopend.
De weefgoederenfabriek overleeft de Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918) en de Grote Depressie, de economische depressie vanaf 1929, waarna de groei wederom een enorme vaart neemt. Het bedrijf kan zich echter niet aanpassen aan de nieuwe economische verhoudingen na de Tweede Wereldoorlog en na veel gesukkel valt het doek in 1972; de poorten van de Hengelose fabriek sluiten voorgoed.
De machinefabriek, waar Charles Theodorus Stork zijn ziel en zaligheid in legde, wordt in de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw een bloeiende onderneming met internationale faam; hijs- en transportwerktuigen en kranen worden over de hele wereld verkocht.
Het bedrijf Stork bestaat nog steeds en heeft veel reorganisaties, afslankingen en opsplitsingen ondergaan. De zware industrie heeft nu plaats gemaakt voor tailored technische diensten voor de sectoren olie, gas en chemie.
De band tussen de Ekkers en de Storken
De banden tussen de families Ekker en Stork zijn nauw, niet alleen zakelijk maar ook familiair. Een goede illustratie daarvan vormt het echtpaar Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork zelf: ze delen dezelfde overgrootvader Gerhard Wilhelm Stork (1695). Bij Hendrik Jan Ekker voert de afstamming terug via de families Altena en Weeling naar Agneta Stork, dochter van Gerhard Wilhelm Stork (1695).
Niet alleen Hendrik Jan Ekker huwt een Stork, ook zijn twee zussen, zijn dochter Anna Ekker en zijn kleinzoon Hendrik Jan huwen een Stork:
|
De Storken en Ekkers zijn exponenten van het familisme, een ideologie die veel Twentse textielondernemers aanhangen. Het is een vorm van kapitalisme die goed is voor de groei van het eigen familiebedrijf, maar het heeft ook amorele trekjes. Het winststreven wordt ondergeschikt gemaakt aan bloei, aanzien en continuïteit van de sociale positie van de familie der kapitaalbezitters. Familieleden trouwen ook in beperkte kring, getuige de hier beschreven Ekker-Stork verbintenissen.
Hendrik Jan geneest van tyfus
Volgens de overlevering leed Hendrik Jan Ekker aan tyfus en werd hij genezen door dokter Pieter van Delden (1838 - 1922), waarna Hendrik Jan deze man een tilbury cadeau gaf; een koets voor twee personen dat door één paard getrokken werd. Onderstaand fragment is ontleend aan het verhaal daarover dat in zijn geheel gepubliceerd is op de site van VGO Hengelo:
|
De familie van Delden verbindt zich innig met zowel de Offerhausen als de Ekkers.
Pieter van Delden huwt Margaretha Offerhaus (1837), zus van Elisabeth Frederika (Betsy) Offerhaus, beiden kinderen van Hermannus Johannus Offerhaus (1804). Pieters zoon Benjamin van Delden trouwt met Henriëtte Ekker, een dochter van Hendrik Jan Ekker (1830).
Het praalgraf van Hendrik Jan en Anna Wilhelmina
Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork liggen begraven op de Oude Algemene Begraafplaats in Hengelo (Bornsestraat 29). Het kerkhof is een van de oudste begraafplaatsen in ons land en één van de weinig overgebleven historische monumenten van Hengelo.
In 1970 werd de begraafplaats een Rijksmonument. Het grafmonument van Hendrik Jan en Anna Wilhelmina (Mina) heeft pilaren en kranstrommels en is een van de markantste graven op de fraaie verstilde begraafplaats.
Het grafmonument ligt direct naast het graf van zwager Jurriaan Engelbert Stork. Op de website van De Vereniging Gemeenschappelijk Onderhoud (VGO), opgericht om de oude historische begraafplaats in Hengelo te behouden voor het nageslacht staat daarover het volgende;
|
Bronnen en verantwoording
|
Fotogalerij Arentje Ekker (1786), Hendrik Albert Ekker (1788) en verder
- Stamboom Arentje Ekker 1786 v2.jpg
stamboom van Arentje Ekker (1786). NB: opgenomen zijn alleen de nazaten die in deze wiki beschreven zijn.
De geboorteacte van Hendrik Jan Ekker (1825), zoon van Arentje Ekker en een inwonende neef. Arentje is de zuster van Evert Ekker (1793), dokter en vroedmeester, die aangifte doet van de geboorte.
Eelco Ekker (kleinzoon van Arentje Ekker, oudste zus van Evert Ekker) op de voorkant van het boek Altijd aan het reizen: brieven van een mormoonse emigrant naar Noord-Amerika van J. Spitse.
Fotogalerij Hendrik Jan Ekker (1830) en verder
De 'fabrikantenwoning' (jargon) van Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork, Deldenerstraat 61 Hengelo. tegenwoordig zetelt er 'Allegro Werving & Selectie. De sobere en symmetrische Hollandse stijl is een verademing bij de vaak protserige huizen van medefabrikanten. Bron: Historisch Centrum Overijssel (ca 1895)
De fabrikantenwoning van Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork. Uit een fotoalbum van kleindochter Elizabeth Frederika (Bob) Ekker.
De stal bij de fabrikantenwoning van Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork. Uit een fotoalbum van kleindochter Elizabeth Frederika (Bob) Ekker.
De tuin van de fabrikantenwoning van Hendrik Jan Ekker en Anna Wilhelmina (Mina) Stork. Uit een fotoalbum van kleindochter Elizabeth Frederika (Bob) Ekker.
Hendrik Casper Stork, zoon van van Charles Theodorus Stork, was getrouwd met Anna Ekker, een zus van Derk Willem Ekker, zijn volle nicht dus. Een van de vele Stork-Ekker-huwelijken (ca. 1910)