Hennekijn, Familie
Over de Hennekijns, vroege Hugenoten uit Noord-Frankrijk, een schildknaap uit de 15e eeuw wordt Heer van Controeul. Hoe zilversmeden en koopmannen op de hielen worden gezeten door de Spanjaarden, en tweemaal hun toevlucht zoeken: naar het vrije Antwerpen op straffe van verbranding (maar dat valt wel mee), en naar het nog vrijere Amsterdam, maar dan breekt de pest uit ... |
... die het gezin wegvaagt. Alleen 4 kinderen blijven leven waaronder Jan, van minste knecht naar een van de rijkste koopmannen van Rotterdam. Zijn zaken reiken tot in Barbarije; een industrieel die een innovatieve overdekte lijnbaan begint (ja, in Rotterdam) maar ook een baas met toornich gemoet; hij jaagt zijn werkvolk van boord als het lossen niet snel genoeg gaat, en schuwt verzekeringsfraude en smokkelwaar niet. |
Hoe hij eindeloos procedeert tegen het huwelijk van zijn zoon, een tragische zwakkeling, zonder resultaat. En dan Paulus, kunstschilder en zwart schaap van zijn familie; een Amsterdamse bohemien met financiële perikelen; zijn rijke broer springt gelukkig in. Hoe hij terechtkomt in het megadoek de Schuttersmaaltijd van zijn goede vriend Bartholomeus Van der Helst, vermomd als trommelaar, ... |
... en over zijn voogd de Goyer, tulpenkweker en speculant die de eerste economische bubble meemaakt; tulpen die meer dan een grachtenpand opbrengen. Zijn enige overlevende zoon David, wordt ook schilder, maar dan van fruit en bloemen. Over François, de kaashandelaar die een gezeten koopman wordt, en Gualtherus de politicus die vredesvoorstellen doet met Frankrijk. Als hij met Spanje wil onderhandelen belandt hij in de bak, even maar. |
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe |
---|
de Haan |
Swertz |
Ekker |
Rijshouwer |
van Vollenhoven |
van der Hoeven |
Hennekijn |
Deze pagina beschrijft de voorouders van Maria Hennekijn (1657), voorouder van Elizabeth Frederika (Bob) Ekker, en dochter van Jan Hennekijn (1616). Door haar huwelijk met Dirk van der Hoeven (1649) verdwijnt de achternaam Hennekijn bij haar verdere nakomelingen.
Vroege Franse Hugenoten
Er is een stamboom uit de 'Belgische tak' van de familie bekend die terugvoert naar de vijftiende eeuw in Frankrijk. Hoewel niet gestaafd door archieven zijn er aanknopingspunten gevonden, voldoende om aan te nemen dat de stamboom niet 'gefabriceerd' is en een kern van waarheid bevat.
De stamboom is in de 18e eeuw in handen gekomen Anna Hennekijn van de 'Nederlandse tak'; zij is dochter van Jan Hennekijn (1616 - 1670).
Volgens de stamboom waren de oorspronkelijke Hennequins heren van Controeul. Het nu anders genoemde Gontreuil, ligt bij de Belgische plaats Goegnies-Chaussée ten zuiden van de stad Mons (bij ons Bergen genoemd), dicht tegen de Franse grens.
Een deel van het grondgebied, dat het leen en het kasteel van Gontreuil omvatte, behoort sinds 1779 tot het dorp Goegnies in Frankrijk. Of Gontroeul een heerlijkheid was of een leengoed, waarnaar de bezitters zich volgens Belgisch gebruik heer noemden, staat niet vast. Een aantal opvolgende generaties met dezelfde naam Nicola Hennekine was eigenaar.
Hoewel de verwantschap van de Nederlandse tak met de heren van Contreuil niet bewezen is, zijn er genoeg aanwijzingen dat de familie uit de buurt van Mons/Bergen uit het Zuiden van België komt. Etienne Hennequin, zoon van François Hennequin verklaart in Mons geboren te zijn, en er is sprake van een Franchois, orfèvre, en een Jehan Hennekine, mercier, uit dat gebied.
De Hennekijns zijn vermoedelijk vroege Hugenoten, die, op de hielen gezeten door de Spanjaarden, hun toevlucht zochten, tweemaal zelfs: Nadat ze in het vrije Antwerpen neerstrijken, wordt het ook daar te heet onder hun voeten, en emigreren ze in 1612 naar de Noordelijke Nederlanden.
Het Franse Hennequin verbastert tot Hennekijn, Hennekyn en Hennekin. Ook treft men sporadisch Hennekinne, Hennekine en Hennequinne aan.
François Hennequin (ca. 1484)
François Hennequin, zijn zoon Raoul, en kleinzoon François komen voor in de stamboom afkomstig van de 'Belgische tak' die - hoewel niet geverifieerd - voldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de stamboom niet 'gefabriceerd' is en een kern van waarheid bevat. Zie daarover de vorige paragraaf. Maar e.e.a. dus onder voorbehoud.
François Hennequin, mogelijke voorvader, wordt genoemd als schildknape; vertaald uit het oud-Franse escuyer, later écuyer. Hij leefde omstreeks 1484 en huwt Margerite de la Croix uit Henegouwen. Hun kinderen:
|
Raoul (Roeland) Hennequin (ca. 1510)
Raoul Hennequin, mogelijke voorvader, zoon van François Hennequin' (ca. 1484), heer van Controeul, huwt Jeanne des Enfans. Hun kinderen:
|
François Hennequin (ca. 1540)
François Hennequin, mogelijke voorvader, zoon van Raoul (Roeland) Hennequin (ca. 1510), is zeer vermoedelijk afkomstig uit het gebied Henegouwen (Hainaut), in het Zuiden van België, maar verhuist naar Antwerpen. Hij huwt tweemaal.
Zijn eerste vrouw heet Anne de Grandes. Hij huwt in 1610 voor de tweede maal met Anne Coulon, geboren ca. 1541.
Vermoedelijk is deze Anne Coulon de moeder van François' kinderen, maar dat staat niet vast; zij staat niet ingeschreven in het lidmatenregister van de Franse kerk in Amsterdam en kan ook mogelijk stiefmoeder zijn.
|
François Hennequin overlijdt ergens vóór 1616, zijn vrouw Anne Coulon in 1641 op 82-jarige leeftijd. Mogelijk is hij zilversmid zoals zijn zonen François en Etienne. Er is sprake van een orfèvre Franchois Hennequin.
Zijn zoon Etienne verkrijgt een certificaat van poorterschap te Antwerpen, waarbij hij verklaart geboortig te zijn van Bergen en dat zijn vader, François Hennequin, is overleden. Hij staat vermeld als Steven Hennequin Franchoissone, zilversmid.
Dit bevestigt het eerdere vermoeden dat de Hennequins uit Bergen komen, in de provincie Henegouwen in het zuidwesten van België, en vervolgens naar Antwerpen zijn getrokken.
De kans is aanwezig dat ze op de vlucht zijn geslagen voor de hertog van Alva, volgens dit artikel van Van der Aa in het Biographisch Woordenboek der Nederlanden:
|
Locatie en tijdsbestek kunnen kloppen, en de namen van de drie kinderen komen overeen met die van Raoul Hennequin. Wat niet overeenkomt is dat en vader Pierre heet en zijn vrouw Françoise, maar daar kan gebruik van meerdere namen of verkeerde overlevering ook debet aan zijn.
Het vermeende levend verbrand worden moet met een korrel zout genomen worden, mogelijk aangedikt door het aanwezige vijanddenken. Bij de val van Bergen verleende de hertog Alva de calvinisten namelijk vrije aftocht. Eerder in de strijd werden wel opstandelingen en soldaten gewurgd en vluchtelingen opgehangen of verdronken, maar verbranding gebeurde zelden meer. Maar mogelijk zijn de Hennekijns actief betrokken geweest bij het actieve verzet.
François Hennequin (ca. 1585)
Vanaf deze Hennekijn zijn we in de 'Nederlandse tak' beland die wel geverifieerd is door archiefmateriaal. François Hennequin (later Hennekijn) is ca. 1585 geboren in Antwerpen, zoon van François Hennequin (ca. 1540). Hij huwt Anne Begin (Béguin) in 1610 te Antwerpen.
Anne Begin is tussen 1583 en 1584 geboren in Tournai, tegenwoordig Zuid België, ook Doornik genoemd. Zij is de dochter van Nicaise Beghin, koopman in Doornik, en Catherine Boutou. Vader Nicaise Beghin sterft in Rouen, in Normandië in Noord-Frankrijk. Mogelijk had deze familie daar haar wortels.
Het eerste kind van François en Anne wordt in Antwerpen geboren, de rest in Amsterdam.
|
François Hennekijn is zilversmid en koopman eerst in Antwerpen, later te Amsterdam. Op 30 Maart 1612 verklaart hij, zoon van François, koopman, onder ede, dat hij zich herinnert op 2 sept. 1607 van mevrouw de la Tramerie het verzoek gekregen te hebben een beker te laten vergulden, die aan haar nicht de Hornes toebehoorde; de te gebruiken hoeveelheid goud mocht hij naar believen vaststellen.
De familie neemt in 1612, ergens na juni, de wijk naar het Noorden, vermoedelijk om religieuze vervolging te ontwijken. Hun eerste kindje François is dan al geboren. In zijn Livre de tous ses enfants beklaagt vader François Hennekijn zich erover dat zijn eerste zoon gedwongen Rooms is gedoopt. Na een verblijf bij een oom in Rotterdam strijkt het gezin neer in Amsterdam:
|
Anne Begin, haar man François Hennequin en drie kinderen overlijden kort na elkaar in 1623. Anne wordt begraven op 28 september in de Franse kerk in Amsterdam met twee van haar kinderen, vermoedelijk een pasgeboren tweeling. François wordt 2 weken later begraven (10 oktober), en weer 4 dagen later volgt een ander kind, allen begraven in de Franse kerk in Amsterdam.
Dat 5 personen uit één familie zo kort na elkaar overlijden (ca. 2 weken) duidt er sterk op dat ze aan een besmettelijke ziekte lijden. 1623 is inderdaad het beginjaar van een twee jaar durende pestuitbraak die vooral Amsterdam als Dordrecht treft, opvallend, want geen directe buursteden. 10% van de bevolking bezwijkt.
Na het overlijden van beide ouders keren hun nog minderjarige kinderen (tussen 11 tot 6 jaar oud) François, Jan, en Sara terug naar Rotterdam, en worden vermoedelijk opgevangen door Marie Béguin, de tante van moeders zijde en vrouw van Augustin de Lorme (l'Orme) , naar verluid eenvoudige burgerluiden. Paulus (ca. 9 jaar oud) blijft in Amsterdam achter onder de hoede van Abraham de Goyer, zijn voogd.
Jan Hennekijn (1616)
Jan Hennekijn, koopman, industrieel en reder van aanzien in Rotterdam, is geboren in 1616 en gedoopt als Jan Batista Hennekin. Hij komt ook voor met voornamen Johan of Jean en achternamen Hennequin of Hennekin. Hij is de zoon van François Hennequin (ca. 1585) en Anne Begin.
Catharina, zijn eerste vrouw
Jan Hennekijn huwt voor de eerste maal in 1640 met Catharina (Catelijna) Graswinckel te Delft. Catharina is geboren in Delft (1616), wonend aan de Koornmarkt te Delft, maar afkomstig uit Maasland. Ze is de dochter van Engelbert Graswinckel, advocaat voor het Hof van Holland, brouwer, schout van Overschie, en Margaretha van Hoogenhouck. Hun kinderen zijn in Rotterdam geboren:
|
Catharina is in het kraambed gestorven, 7 dagen na het baren van haar laatste zoon Catharinus in 1647.
Catharina, zijn tweede vrouw
Jan Hennekijn hertrouwt Catharina van der Graeff in 1648 te Rotterdam. Catharina is dochter van Hendrick Willemszn. van der Graeff en Anna van Neercassel. Hendrick van der Graeff is koopman in meekrap en kapitein der burgerij te Rotterdam. Haar moeder Anna van Neercassel is dochter van Wouter van Neercassel, raad en burgemeester van Gorinchem. gecommitteerde ter Rekenkamer van Holland, en Maria van der Verwen.
Van de 11 kinderen van Jan en Catharina halen zeven de volwassenheid niet; ze sterven respectievelijk op de leeftijden; Catharina (bijna elf jaar), Françoise (bijna een jaar), Maria (half jaar; een later kind krijgt dezelfde naam), Wilhelmus (half jaar), Augustinus (twee jaar), een naamloze dochter (paar dagen na de geboorte), en Elisabeth (acht jaar).
De 4 kinderen die wel overleven:
|
Van huis uit is Jan Hennekijn remonstrant, maar hij keert terug naar de gereformeerde Kerk, inmiddels staatskerk, hetgeen hem wellicht zakelijk beter van pas komt. Alle belangrijke familiegebeurtenissen zoals overlijden en geboorten, noteert Jan Hennekijn vanaf zijn eerste huwelijk (1640) in zijn bijbel, vermoedelijk een Statenbijbel die vanaf 1637 wordt gedrukt. Over de geboorte van zijn dochter Maria schrijft hij:
|
Jan Hennekijn overlijdt in 1670 op 54-jarige leeftijd. Zijn weduwe Catharina van de Graeff en dochter Anna vervolgen met de notities in de bijbel tot 1692. Van Anna is deze aantekening van het overlijden van haar moeder:
|
Over het huwelijk van haar 8 jaar jongere zus Maria, onze stamhoudster, noteert Anna Hennekijn:
|
Opgewerkt van minste knecht
Jan Hennekijn is koopman en industrieel van aanzien in Rotterdam. Hij is reder en bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Zijn uitgebreide handelszaken reiken tot in Spaans-Indië en Barbarije. Hij behoort tot de rijkste Rotterdammers van zijn tijd en laat bij zijn overlijden in 1670 een getaxeerd vermogen van ƒ 80.000,- na aan zijn kinderen en zijn tweede echtgenote Catharina van der Graeff.
De 12-jarige Jan Hennekijn begint als minste knecht bij Cornelis Hartigsvelt (1586 - 1641), een van de rijkste kooplieden van Rotterdam, zelf zoon van een haringkoper uit den Briel. Voor een jongen uit een koopmansgeslacht is het normaal dat hij bij bevriende relaties onder aan de ladder begint, bijvoorbeeld als comptoirknecht of kantoorjongen.
Burgemeester Hartigsvelt heeft zijn roem en kapitaal te danken aan de haringrederij en (later) de koopvaardij en andere handel. Hij wordt echter ook beticht van een ruime consciëntie en frauduleuze praktijken, zoals het helen van de buit van Ierse kapers (waartegen overigens Jan Hennekijn in actie kwam) en het ontduiken van (de aangifte van) invoer- en uitvoerrechten.
In de taanderij van Hartigsvelt, waar visnetten gelooid worden, doet Hennekijn wellicht de kennis op van want en touwwerk, die hem later goed van pas komt. Aangezien de Hartigsvelts kennissen zijn van de Graswinckels kan Hennekijn zijn toekomstige eerste vrouw best via zijn patroon Hartigsvelt voor het eerst hebben ontmoet.
Jan Hennekijn maakt een bliksemcarrière door. Op 23-jarige leeftijd (1639), 10 jaar na zijn start als knecht bezit hij al een huis aan de Leuvehaven (in 1940 verwoest). Samen met twee aangrenzende woninkjes in het verlengde van zijn tuin kost hem dat ƒ 7.900,-; meer dan 25 jaarsalarissen van een ervaren vakman (ƒ 300,-).
|
Koopman met een toornich gemoed
Jan Hennekijn is een gedreven baas met een toornich gemoet; als het lossen van een schip hem niet vlug genoeg gaat jaagt hij zijn werkvolk van boord.
Er blijkt geen tak van handel te zijn waar hij niet in geïnteresseerd is en zijn invloed is groot. Hij is vaak mede-eigenaar van de schepen, die geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening worden geladen. Tegenwoordig zouden we dit verticale integratie noemen. Een greep van zijn ongebreidelde activiteiten die gedurende zijn leven uitbreiden:
|
Jan Hennekijn werpt zich ook op als concurrent van de Amsterdamse reders door schepen uit te zenden om Noorse last (Scandinavië). Zijn tomeloze energie brengt nieuw leven in de walvisvaart. Met Bernard van Pavye en Balthasar Wichelhuysen chartert hij herhaaldelijk schepen voor de Groenlandse visserij.
Met zijn partners zouden ze de eerste industriële traanverwerkers van Feijenoord geworden zijn, ware het niet dat de plannen om een bequame plaatse aan de Noord tot het kooken van traan in te richten en een haventje te graven door de dijkgraaf van IJsselmonde worden tegengehouden, vermoedelijk om Amsterdam niet tegen zich in het harnas te jagen.
Hennekijns ondernemerspraktijken kunnen niet altijd door de beugel, zoals het geval was bij zijn leermeester Hartigsvelt. Dan weer gaat het om stenen die in een baal wol zijn gevonden, dan weer over het smokkelen van tabak of het clandestien slachten op het platteland om schepen goedkoop met onbelast vlees te provianderen.
Ook de assuradeurs (verzekeraars) moeten voor Hennekijn op hun hoede zijn; als hij voorkennis krijgt dat het schip Eendracht dat kastanjes moet laden na een storm niet is teruggekeerd in de haven van Bordeaux, spoedt hij zich naar Amsterdam om het schip alsnog te verzekeren, zonder van de bange vermoedens te reppen.
Als dit uitkomt weigert men de verzekeringspenningen uit te keren. De assuradeurs van De twee Bootsluyden verklaren door de polis bedrogen en misleyt te zijn. Als de notaris dit ter huize van Hennekijn komt melden treft men alleen zijn dochter: Ik zal 't mijn vader behandigen.
De grote risico's die de toenmalige koopvaardij liep werkte het frauderen waarschijnlijk in de hand; storm, mist, de twee zeeoorlogen met Engeland (1652-1654 en 1665-1667) en de Vlaamse kaapvaart die ondanks de vrede met Spanje voortduurde, waardoor Oostende nog lang een broeinest van zeeroverij bleef.
Schelden als viswijven
In de zomer van 1646 ontstaat er een erfscheidingsconflict tussen de Hennekijns en Maritje Schouten, weduwe van de zeilmaker Cornelis Cornelisz, van Wassenaar, dat ernstig escaleert. Op een morgen ontdekt Catharina Graswinckel, Jan Hennekijns eerste vrouw, dat zijn buurvrouw de scheidmuur tussen hun erven laat afbreken; ze trekt onmiddellijk van leer en haalt al roepend buurvrouws broer , Cornelis Schouten door het slijk.
Cornelis Schouten, admiraal van de Oost-Indische Compagnie in Siam (Thailand) was 2 jaar eerder wegens zijn affgrijselijcke en verfoeyelijcke sonden, namelijk homoseksuele handelingen met een Franse korporaal, geëxecuteerd. Buurvrouw Maritje Schouten is ook niet op haar mondje gevallen. Ze repliceert:
|
Manlief Jan Hennekijn laat zich niet onbetuigd en gaat vanuit zijn zolderraam met een stuk hout de metselaar te lijf, die een ladder op de nok van Hennekijn's kookhuis had gezet en bezig was de schoorsteen af te breken.
Zijn licht ontvlambare karakter kennen we van een ander voorval waar hij zijn werkvolk van boord joeg, als het lossen van een schip hem niet vlug genoeg ging.
Eindeloos proces tegen zijn zoon
Jan Hennekijn voert een jarenlang durend proces tegen het voorgenomen huwelijk van zijn zoon Engelbert Hennekijn met Elske van der Wel. Als zijn zoon nog minderjarig is weigert hij toestemming; daarna wendt hij alle mogelijke juridische middelen aan om het huwelijk tegen te gaan. Zijn zoon en aanstaande schoonfamilie moeten zich verweren tegen een stortvloed van bezwaren. Menalda-van der Hoeven vertelt hierover:
|
Met aansienlijk geslacht en geringe extractie doelde men in die tijd niet zozeer op afkomst maar op maatschappelijk en economisch succes. Nobele afkomst telde in Rotterdamse koopmanskringen veel minder mee dan het eigen succes, waarmee huwelijkkandidaten in de harde 17e eeuw dan ook beter verzekerd waren van een goede toekomst.
Elsjes moeder schijnt Jans zoon Engelbert al tijdens zijn minderjarigheid overgehaald te hebben een schriftelijke belofte te tekenen om met haar toen pas twaalf- of dertienjarige dochter te huwen. De theorie die Menalda-van der Hoeven aanhangt is dat men uit was op Jan Hennekijns fortuin, waardoor het geen wonder is dat Jan Hennekijn dit proces tot in het oneindige heeft gerekt, in de hoop dat zijn zoon dat ook zou gaan inzien.
Hennekijn gooit het o.a. over de boeg van de crimen raptus. De familie Wan der Wel zou getracht hebben om Engelbrecht onder schijn van eerlijke vrijagie aan zijn ouders te onttrecken en afhandig te maken.
Eindeloos procederen leidt tot niets, en Engelhart Hennekijn trouwt met zijn Elske. Engelhart is het tragisch voorbeeld van een zwakke zoon van een sterke en vooraanstaande vader die niet aan de zware verwachtingen kan voldoen.
Er is sprake dat Engelbrecht consul in Bordeaux zou worden. Zijn ooms Graswinckel troosten zich daar veel moeite voor. Zijn broer François was al consul in Lissabon. De stad Rotterdam houdt echter de benoeming tegen, vermoedelijk op instigatie van zijn vader Jan Hennekijn, die zijn zoon misschien dicht bij huis wilde houden.
Na de dood van zijn vader kan hij zich door zijn erfenis ruimer bewegen. Hij drijft wat overzeese handel en exploiteert met zijn schoonvader (een deel van) de lijnbaan langs de Coolvest. Zaken gaan echter niet voorspoedig; bij zijn overlijden wordt hij uit een huurhuis aan de Bierkade weggedragen, en zijn lijk bijgezet in een huurgraf, zonder dat de klokken worden geluid.
De overdekte Lijnbaan
Waarom de Lijnbaan in Rotterdam de Lijnbaan heet en, en passant, waarom er een Hennekijnstraat is parallel aan de Lijnbaan, wordt uitgelegd op de site NLRM over Rotterdam en de haven:
|
Vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw bevinden zich direct westelijk van de Coolvest uitgestrekte blekerijen, waar pas gewassen linnen te bleken wordt gelegd en vervolgens gespoeld.
Jan Hennequin koopt het land op onmiddellijk achter de tuinen aan de Coolsingel, zich uitstrekkend van de Binnenweg tot de Kruiskade. Hier laat hij een innnovatieve overdekte lijnbaan bouwen, waar zomer en winter doorgewerkt kan worden.
Op een resterend deel zou nog een grotere blekerij worden gesticht. Jan Hennequin overlijdt echter voordat het zover komt.
In 1671 worden op het noordelijke deel door de weduwe Hennequin twaalf percelen uitgegeven. Iedere koper moet naar gelang de breedte van zijn perceel een gedeelte van de Lijnbaanslaan aanleggen op dezelfde hoogte en breedte als het geval was bij het bestaande gedeelte ten westen van de molen De Witte Leeuw en blekerij de Blauwe Haan aan de Coolsingel.
De blekerij van de lijnbaan gaat uiteindelijk in handen van Hennekijns schoonzoon Dirk van der Hoeven, getrouwd met zijn dochter Marije Hennekijn. In 1845 is het laatste gedeelte van de lijnbaan verkocht en het daarbij behorende garenpakhuis ingericht als woonruimte.
Zijn omvangrijke erfenis
Als Jan in 1670 aan ziet komen dat hij niet lang meer te leven heeft regelt hij zijn omvangrijke erfenis, getaxeerd op ƒ 80.000,-. Zijn vrouw Catharina van de Graaff erft ƒ 16.000,-. Het document dat dit vastlegt kan hij niet meer ondertekenen omdat zijn rechterhand te veel beeft. Hij geeft haar ook de absolute volmacht over al zijn zaken. Zijn kinderen laat hij o.a. het recht na tot exploitatie van zijn overdekte lijnbaan ter waarde van ƒ 24.000,-; een terrein dat zich uitstrekte van de Binnenweg tot de Kruiskade, inclusief een grote tuin. Daarnaast ook zijn packhuys ende erve aan de Westzijde van de Leuvehaven inclusief inboedel (ƒ 8.500,-). In het testament wordt duidelijk wat er allemaal onder viel:
|
Jan Hennekijn bezit ook een groot buitengoed onder Moerkapelle. Aanvankelijk deelt hij het goed met Mr. Daniël van Hogendorp, heer van Moerkapelle, Laurens van Swaenswijck en Anthonie de Sont. Ook de erfgenamen van Jacobus Blauw; zijn weduwe Anna Maria Soetens en zoon Willem Blau, bezitten een derde deel. Hij koopt hen allen uit en het buitenverblijf gaat in handen van Dirk van der Hoeven, de man van Marie Hennekijn.
Broer Paulus de kunstschilder
Paulus Hennekijn is de tweede zoon van François Hennequin en broer van Jan Hennekijn. Hij is schilder in Amsterdam. Kersbergen vermeldt het volgende deze Paulus, ook voorkomend onder de naam Paul/Poulus/Pouwels Hennekin/Hennekyn:
|
Het lijkt er op dat Paulus als kunstschilder trekjes vertoont van een bohemien lifestyle; een onconventioneel, ongeregeld en artistiek bestaan met financiële perikelen, hetgeen ook gestaafd wordt:
|
Paulus Hennekijn verlooft zich in 1636, 25 jaar oud, met Cornelia de Swart. Hij wordt bijgestaan door zijn voogd Abraham de Goyer. Ze trouwen en van hun kinderen overleeft alleen Davidt Hennekijn; hij wordt ook kunstschilder. Als adres komen we tegen; de Kalverstraat, de Keyzersgracht, en de Rosestraat in de Vergulde Schol.
Na het overlijden van Cornelia de Swart hertrouwt hij met Anna van Neck. In 1672 wordt hij als Pauwelis Hennekijn, fijnschilder in de Uiterste (Utrechtse) dwarsstraat begraven. Hij wordt ca. 58 jaar oud. Ondanks dat zijn weduwe nog in 1676 voorkomt in archieven staat in het familiearchief: Paulus Hennequin stierf ongetrout. De reden is onbekend.
Schilderstalenten
Kunstschilder Paulus Hennekijn kan zich niet meten met zijn tijdgenoten zoals Rembrandt of Bartholomeus van der Helst, Rembrandts grote concurrent en goede vriend van Paulus Hennekijn, maar zijn werk kent wel een aantal kwalitatief hoogstaande schilderijen, zoals op deze pagina afgebeeld.
Paulus Hennekijns werk is niet omvangrijk.Hij was gespecialiseerd in het schilderen van portretten, voornamelijk half- of driekwartlengte portretten, gedateerd tussen 1645 en 1665. Er zijn ook enkele stillevens bekend. Bij wie hij het schildersvak heeft geleerd weten we niet, maar zijn vroege werk vertoont een sterke invloed van Nicolaes Eliasz.Pickenoy, zodat het mogelijk is dat hij tegelijk met zijn vriend Van der Helst bij deze schilder in de leer is geweest.
Paulus is niet zo signeervast. Een aantal schilderijen is niet ondertekend of enkel met 'Hennekijn', wat kunstkenners in verlegenheid brengt, omdat zijn zoon Davidt ook kunstschilder is. Enkele van zijn schilderijen zijn gesigneerd met andere namen, vaak dat van zijn vriend van der Helst. Het kan zijn dat hij in dat geval het werk afmaakte van zijn meerdere collega, niet ongebruikelijk in die tijd.
Band met Bartholomeus van der Helst
In het netwerk van Amsterdamse kunstschilders trekken Bartholomeus van der Helst en Paulus Hennekijn nauw met elkaar op. Er is sprake van een hechte vriendschap. In de zomer van 1654 verblijven de drie schilders Jan Miense Molenaer, Bartholomeus van der Helst en Paulus Hennekyn twee à drie dagen in het Huis te Manpad om
|
Wat voor een stucken daar zijn gemaakt is niet bekend, wellicht een tuinversiering.
Van der Helst en Hennekijn worden ook ingeschakeld bij de beoordeling van de echtheid van schilderijen van hun collega’s. In 1653 wordt beiden, met enkele andere, alle vermaerde schilders gevraagd een oordeel te vellen over de echtheid van een landschapje van Paulus Brill, namelijk;
|
In de bijbehorende verklaring staat dat sijluijden als schilders gewoon sijn te traghten goede schilderijen te beschouwen. Als Van der Helst zijn vrouw machtigt om zijn zaken voor den Heeren Commissarissen van de Cleyne Saacken waar te nemen zijn Paulus Hennekyn en Christoffel Hermans getuigen.
In 1648 portretteert Van der Helst Paulus Hennekijn als lid van de compagnie van Cornelis Jansz. Witsen op de Schuttersmaaltijd, beschreven elders op deze pagina. Ook hebben Van der Helst en Hennekijn gemeenschappelijke opdrachtgevers, zoals de koekenbakker Jochem van Arras.
Van der Helsts schilderijen behoren tot de top van de realistische portretkunst, hoewel hij, anders dan de introverte en psychologische stijl van Rembrandt, er een veel lossere en gladde stijl op na houdt. Zijn flamboyante stijl maakt in die tijd meer furore en van der Helst is dan ook een gevierd en welgesteld schilder. De invloed van Van der Helsts portretkunst is zo groot dat in Amsterdam zelfs leerlingen van Rembrandt in zijn stijl gaan werken, zoals Ferdinand Bol en Govert Flinck.
Aan de stijl van Hennekijn te zien stelde hij zich Van der Helst tot voorbeeld, hoewel Hennekijn ook in de trant van Willem Claeszoon Heda (1594) schilderde, gepecialiseerd in stillevens en met een ongeëvenaarde stofafwerking.
in de Schuttersmaaltijd verzeild
De Schuttersmaaltijd, hier afgebeeld, is een schuttersstuk, en beroemdste werk van Bartholomeus van der Helst, goede vriend van Paulus Hennekijn. Hij schildert het stuk in 1648 naar aanleiding van 'de Vrede van Munster', waarmee het einde van de tachtigjarige oorlog werd ingeluid. Volgens Arnold Houbraken, schilder en schrijver, behoort het tot de belangrijkste schilderijen aller tijden.
Het schilderij beeldt de maaltijd uit tijdens de schietwedstrijd die ter ere van de overwinning werd georganiseerd. De sfeer is ongedwongen en intiem, anders dan andere geweldenaarsstukken van Van der Helst . Door de openstaande ramen is de gevel van de brouwerij 'het Lam' aan de Singel zichtbaar. Rechts brengt een vrouw een kalkoenpastei binnen. Op tafel staan tinnen borden, roemers en andere glazen. Links staat op de vloer een grote metalen koeler met een wijnvat.
Op de grote trommel hangt een papier met een gedicht van Jan Vos:
Het schilderij en het gedicht beelden hetzelfde uit; in het rechtervak schudt kapitein Cornelis Jansz Witsen (met zilveren drinkhoorn) luitenant Johan Oetgens van Waveren de hand, terwijl vaandrig Jacob Banningh relaxed in het midden achter de grote trommel zit met de blauwe vlag over hem heen gedrapeerd.
Maar waar is Wally ...eh Paulus?
Naast de officieren, schutters en doelenpersoneel is ook schilder Paulus Hennekijn afgebeeld. Onbekend is hoe deze eend in de vreemde bijt terecht gekomen is. Heeft zijn goede vriend van der Helst hem als figurant gevraagd? Is het een gunst vanwege Hennekijns betrokkenheid met het schilderij, wellicht voor bepaalde detaillering of afwerking?
Wie op het stuk voorkomt is pas uit latere, onnauwkeurig samengestelde, lijsten bekend. De rangschikking ontbreekt, dus weten we niet waar op het doek Hennekijn precies is afgebeeld. De figuren die hij in ieder geval niet kan zijn:
|
Op basis van deze uitsluiting blijft er maar één persoon over; Paulus Hennekijn moet de derde figuur van rechts zijn. Hij draagt een soort schouderband met losse koorden. Mogelijk is het een bandelier waar de grote trommel in het midden van het schilderij aan moet hangen; er is namelijk ook sprake van een trommelaar op het doek. In de lijstjes wordt Hennekijn ook genoemd in het rijtje van 4 personen aan de rechterkant van het schilderij.
Als Hennekijn model heeft gestaan voor de trommelaar, dan heeft dat een goede reden; als enige buitenstaander moet hij een gedaante krijgen die past in het doek. Terwijl de officieren en schutters met naam en toenaam bekend waren en dus herkenbaar (moesten) worden geschilderd, mag een ondergeschikte trommelaar best anoniem en onherkenbaar zijn.
Een van de naamlijsten van de afgebeelde personen rept evenwel van een trommelaar en Paulus Hennekijn. De lijsten zijn echter pas later opgetekend en niet betrouwbaar gebleken. De nadruk kan gelegen zijn op de aanwezige schutters en de werkwijze van Van der Helst kan hen ontgaan zijn.
De veronderstelling dat deze persoon Paulus Hennekijn is, strookt met wat we kunnen verwachten; een man van begin 30, donker haar en ietwat zware baardgroei, typisch voor meer zuidelijke types (de Hennequins komen uit Zuid Belgie/Noord Frankrijk). Daarnaast heeft hij bruine ogen en een breed gezicht net zoals zijn 2 jaar jongere broer Jan Hennekijn.
Voogd Abraham de Goyer, Rembrandt en de Tulpenmanie
Na de dood van zijn vader blijft Paulus Hennekijn in Amsterdam onder de hoede van zijn voogd Abraham de Goyer. Hij kent daar ook een andere schilder; Rembrandt. Van hen is een gezamenlijk afgelegde dispositie (juridische verklaring) bekend. Paulus brengt Rembrandt in contact met de Goyer, hetgeen Rembrandt lucratieve opdrachten oplevert; in een betoog over het klantennetwerk van Rembrandt blijkt dat hij via Abraham de Goyer, actief in zowel de tulpen- als de kunsthandel toegang krijgt tot koopkrachtige opdrachtgevers.
Als tulpenkweker en -handelaar is Abraham de Goyer betrokken bij de zogenaamde tulpenmanie uit 1637. Deze grootscheepse speculatie in tulpenbollen wordt door economen gezien als de eerste beschreven economische bubble (speculatiegolf) in de wereldgeschiedenis.
Abraham de Goyer was een van de ca. 40 mensen die actief waren met het zaaien van nieuwe soorten tulpen, waaronder de vermaledijde Viceroy, die tussen de ƒ 3.000 en ƒ 4.200 opbracht voordat de prijzen abrupt kelderden. Ter vergelijking; een ervaren vakman verdiende in die tijd ca. 300 gulden per jaar.
Hoewel Abraham een gedupeerde is van de tulpenmanie, blijkt het achteraf mee te vallen, volgens de website Ons Amsterdam:
|
David de stillevenschilder
Paulus' enige overlevende zoon, David of Davidt Hennekijn, wordt ook kunstschilder.
Uit de financiële perikelen van zijn vader weten we (gelukkig) meer over zijn schilderende zoon. Als er in 1667 beslag wordt gelegd op de boedel van zijn vader, getuigt de schilder Hendrick van Someren dat het schildersgerei, drie lijsten en een stuk of zeven schilderijen niet aan Paulus maar aan diens zoon David(t) toebehoren, kennelijk van zijn vader overgenomen.
Het proces-verbaal is uitgebreider; hier volgt een deel eruit, vrij vertaald;
|
Eerder (1666) verklaart Marcus Kemp, schilder, 22 jaar oud, ook dat de op 6 mei 1666 aanwezige schilders-benodigdheden toebehoorden aan David Hennekijn.
Menalda-van der Hoeven trekt de verklaringen in twijfel. Hij vermoedt dat de schilderijen en het schildersgerei wel aan Paulus Hennekijn hadden toebehoord, en dat de verklaringen bedoeld waren om inbeslagname te voorkomen. Hij betwijfelt het bestaan van de schilderende zoon, maar dat lijkt niet heel plausibel omdat er heden ten dage veel schilderijen bekend zijn van David Hennekijn met florale- en vruchtenmotieven.
Vanwege het niet zo tekenvast zijn van zijn vader Paulus kunnen we niet uitsluiten dat Paulus de schilderijen heeft vervaardigd onder de naam van zijn zoon Davidt Hennekijn.
Broer François de kaashandelaar
François Hennekijn is de oudste broer van Jan Hennekijn. Oorspronkelijk houdt François een komenijs- en kaaswinkel, waarvoor hij in 1648 met zijn zuster Sara ƒ 6000,- leent van zijn broer Jan Hennekijn.
In een komenijswinkel, werden allerhande kruidenierswaren verkocht. Het woord raakt begin 20e eeuw in onbruik.
In 1650 koopt François zijn zuster uit en schijnt op latere leeftijd een gezeten koopman te worden, die ook overzee handel in kaas drijft. De komenijszaak is vermoedelijk een bescheiden start geweest voor zijn omvangrijke handel, ook gezien de betrokken grote som geld voor die tijd (ƒ 6000,-).
François Hennekijn woonde dicht bij zijn broer Jan op de Leuvehaven.
Zoon Gualtherus de politicus
Gualtherus (ook Wouterus) Hennekijn (1653 - 1738) is de tweede zoon van Jan Hennekijn uit zijn tweede huwelijk met Catharina van der Graeff. Gualtherus trouwt met Geertruid Graswinckel, familie van de eerste overleden vrouw van zijn vader. Zijn tweede huwelijk is met Ewouda Verschuer.
Gualterus Hennekijn is burgemeester van Rotterdam in 1711 en 1712, en internationaal politiek actief. Tijdens de Spaanse Successieoorlog vecht de Grote Alliantie van Europese mogendheden, waaronder de Republiek der Nederlanden, tegen Frankrijk en het Spaanse Rijk. Hennekijn bemiddelt tweemaal namens de Republiek met Frankrijk.
Zijn eerste vredesvoorstel, uitonderhandeld met de Fransen, ketst af (1706), waarna hij naar Parijs afgevaardigd wordt en nogmaals faalt; de Republiek vindt ook zijn tweede ontwerp niet acceptabel. Hij zit in een lastig parket omdat de uitgangsposities van de mogendheden snel veranderen afhankelijk van veldtochten, maar ook omdat de Fransen heimelijk met de Engelsen onderhandelen, waarvan Hennekijn niet op de hoogte was. In 1712 maakt een groot vredescongres een einde aan de oorlog: Spanje en Frankrijk delven het onderspit.
In 1725 verzet Hennekijn zich tegen aansluiting van Nederland tot het Verbond van Herrenhausen, een soort NATO waar Frankrijk, Engeland en Pruisen lid van zijn, en later ook de Nederlanden. Hennekijn pleit juist voor aansluiting aan het rivaliserende Verdrag van Wenen met Spanje en het Habsburgse Rijk. Misschien dat zijn frustrerende ervaringen met de onbetrouwbare Fransen hier debet aan is.
Hij begint heimelijk te onderhandelen met de Spanjaarden, hetgeen hem niet in dank wordt afgenomen. Het Biographisch Woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa (1852-1878) meldt daarover:
|
Fotogalerij Hennekijn
Bronnen
- Johan Hennequin (1616 — 1670) en zijn bloedverwanten van A. I. Menalda-van der Hoeven in De Nederlandsche Leeuw Jaargang 91 (1974).
- Een Liefde Aan De Leuvehaven van Dr. A. C. Kersbergen in het Rotterdams Jaarboekje Reeks 04, Jaargang 07, 1939