Brieder de, Familie

(Verschil tussen bewerkingen)
Ga naar: navigatie, zoeken
Regel 5: Regel 5:
  
  
[[File:Gouden_stadssleutels_detail v6.jpg|thumb|500px|Twee vergulde zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van [[Brieder_de,_Familie#Johannes_de_Brieder_.281752.29|Johannes de Brieder (1752)]] in 1806. Het vermakelijke verhaal van hun verdwijning en verschijning wordt [[Brieder_de,_Familie#De_Stadssleutels_van_Utrecht|hier]] verteld (collectie [http://centraalmuseum.nl/ het Centraal Museum] Utrecht).]]
+
[[File:Gouden_stadssleutels_detail v6.jpg|thumb|400px|Twee vergulde zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van [[Brieder_de,_Familie#Johannes_de_Brieder_.281752.29|Johannes de Brieder (1752)]] in 1806. Het vermakelijke verhaal van hun verdwijning en verschijning wordt [[Brieder_de,_Familie#De_Stadssleutels_van_Utrecht|hier]] verteld (collectie [http://centraalmuseum.nl/ het Centraal Museum] Utrecht).]]
  
 
== Zilver smeden en munten slaan ==
 
== Zilver smeden en munten slaan ==

Versie van 28 feb 2015 om 00:29

UNDER CONSTRUCTION

Inderdaad: flarden tekst en ontbrekende passages. Er wordt aan gewerkt. Keer terug naar de Hoofdpagina en kom later graag eens terug!


Bestand:Gouden stadssleutels detail v6.jpg
Twee vergulde zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder (1752) in 1806. Het vermakelijke verhaal van hun verdwijning en verschijning wordt hier verteld (collectie het Centraal Museum Utrecht).

Inhoud

Zilver smeden en munten slaan

Hoewel de naam Brieder bierbrouwer betekent is het ambacht niet bekend onder de familie (prent bierbrouwers 18e eeuw).

Deze pagina beschrijft de voorouders van Catharina Sophia de Brieder, een familie met een lange traditie van goud- en zilversmids. Ze zijn ook verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Munt en diens voorlopers als muntgezel of essayeur.

Catharina Sophia de Brieder is de grootmoeder van Catharina (Cato) Armee, de vrouw van Johannes Fredericus Augustus (Frits) Swertz. Door Catharina Sophia's huwelijk met Stephanus Cohu verdwijnt de familienaam de Brieder bij verdere nazaten.

De familienaam kan afgeleid zijn van het beroep brieder dat bierbrouwer betekende. Er zijn echter geen bierbrouwende Brieders te vinden in de archieven. Het vroegst bekende Briederambacht is dat van meesterschoenmaker. Daarnaast komen vóór 1800 ook de namen De(n) Briter en De(n) Brieter voor naast die van de Brieder.

Vroegse de Brieders

De vroegste generaties van de familie de Brieder in opvolgende lijn (vader - zoon).

  1. Adolph den Brieder, geboren rond 1530.
  2. Adriaan den Brieder, geboren rond 1565.
  3. Willem de Brieder is rond 1600 geboren en is getrouwd met Jannetje Jans.
  4. Johannes de Brieder, geboren in 1630 in Utrecht en gehuwd met Grietje Volkerts. Volcker de Brieder is hun zoon.

Volcker de Brieder (1671)

Volcker de Brieder, zoon van Johannes de Brieder, is geboren in 1671 in Utrecht. Zijn voornaam wordt verschillend gespeld; naast Volckert zie je ook Fol(c)ker(t). Ook de achternaam staat soms anders vermeld; den Brieder of de(n) Bri(e)ter. Hij huwt Catharina van Hulst, geboren in 1676. De volgende kinderen zijn bekend.

  1. Johannes (Jan) den Brieder (1701 - ergens voor 1776).
  2. Margaretha de Brieder (rond 1715 - 1789). Zij huwt Cosmas (Cors) Evertsen van 't Hof in 1736. Zij komt ook voor onder de naam den Briter.
  3. Cornelis de Brieder.
  4. Catharina de Brieder. Zij huwt Albertus (Bart) Corver (Kurver).
  5. Steven de Brieder.

Volcker de Brieder overlijdt rond 1738 op een leeftijd van ca. 67 jaar, zijn vrouw Catharina van Hulst 7 jaar later (1745) als ze 69 is.

Johannes (Jan) den Brieder (1701)

Maria van Nus' voorouders waren hoveniers. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Johannes (Jan) den Brieder, zoon van Volcker de Brieder, is geboren in 1701 in Utrecht. Hij huwt Maria van Nus (ook Us genaamd) in 1696 in Utrecht. Maria is geboren in 1700, en dochter van Nicolaas van Esch en Cornelia van Zijl. Drie kinderen zijn bekend.

  1. Nicolaas de Brieder (1720- 1787).
  2. Cornelia den Brieder. Zij huwt Gijsbert van Niekerken.
  3. Folckert den Brieder. Hij huwt Anna Maria van Bemmel.

Op late leeftijd (61 jaar) huwt Jan den Brieder na de dood van Maria van Nus met Catharina Goudoever (1762). Hij overlijdt ergens voor 1776. Van beroep is Jan den Brieder meesterschoenmaker.

Maria van Nus' voorvaders

De sporen van Maria van Nus, echtgenote van Johannes (Jan) den Brieder (1701) gaan terug tot in de zestiende eeuw. In volgorde van vader-zoon;

  • Willem Acrijnsz, overleden in 1598.
  • Gijsbert Agterberg, geboren in 1595/Utrecht en overleden in 1653 in Utrecht op een leeftijd van 58 jaren. Gijsbert huwt Neeltje Huygen. Hij hertrouwde nog tweemaal; met Neeltje Coenraad Eerstendr. en met Grietje Frederiksdr van Soelen. Gijbert is hovenier bij de Rode brug,
  • Aart Agterberg is geboren in 1616, zoon van Gijsbert Agterberg en Neeltje Huygen. Hij huwt Sophia Peter Gerritsdr Schijf in 1648. Aart is hovenier.
  • Nicolaas van Esch huwt Cornelia van Zijl in 1685 in Utrecht.

De rode brug die nooit rood was

De Rode brug ontleend zijn naam aan Rooi-brug, een brug die gebruikt werd bij het rooien van aardappels.

Gijsbert Agterberg en zijn zoon Aart waren hovenier, de eerste in ieder geval bij de "Rode Brug". Deze naam is afgeleid van rooibrug, de brug die gebruikt werd tijdens het aardappels rooien op de moesgronden aldaar. De De Oud-Utrechter, een lokaal blad publiceert over een nieuwe brug die op die locatie is gebouwd.

De Rode Brug in Google Maps.
Neem nu ‘de Rooie Brug’, die de Anton Geesinkstraat verbindt met de Loevenhoutsedijk. Die naam is in de volksmond ontstaan toen de brug nog naamloos was. Ondanks diverse officiële namen bleven de Utrechters de brug aanduiden met de Rooie Brug.
Uiteindelijk heeft de gemeente de naam van de brug gewijzigd, maar deze wel hypercorrect de Rode Brug (of Rodebrug) genoemd. Toen de gemeente in 2009 een nieuwe brug plaatste, werd zelfs vastgelegd dat de brug uit historische overweging rood moest zijn.
Het is natuurlijk geweldig dat gemeenteambtenaren historisch besef tonen. Veel te vaak worden historische aanzichten ingrijpend veranderd, waardoor een stukje geschiedenis wordt vernietigd. Historisch besef zonder historische kennis leidt echter tot historische blunders. De oorspronkelijke brug, die in de volksmond de naam Rooie Brug kreeg, stond hier lang voordat er bebouwing was.
Het was een houten brug die zeker niet rood was. De brug werd gebruikt door boeren om hun aardappelvelden te kunnen bereiken. Rooie Brug is dan ook geen plat-Utrechts voor rode brug, maar een heel lichte verbastering van Rooibrug.

De vraag is of bovenstaand verwijt van 'historische blunder' wel terecht is. De gemeente kan gewoon een speelse referentie hebben gemaakt naar de naam omdat een brug nu eenmaal ook een kleur nodig heeft en deze kleur wellicht goed paste bij het moderne ontwerp van de brug.

Nicolaas de Brieder (1720)

Zoon Arnoldus (1760) koopt in 1784 het huis 'De Drie Kolven' aan de Oude Gracht 124 in Utrecht (hier een recente foto) van Adam Visch. Hij bljjft er 23 jaar wonen en verkoopt het 4 jaar voor zijn dood aan Johannes Cornelis van Schermbeek

Nicolaas de Brieder, zoon van Johannes de Brieder is geboren in 1720. Hij huwt Maria van der Meulen (of Meulenbroek) in 1748. Maria dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Vier van de tien kinderen behalen de volwassenheid;

  1. Helena de Brieder (1750 - 1831). Zij huwt Hendrik Spendel, zoon van Willem Spendel.
  2. Johannes de Brieder (1752 -1829).
  3. Arnoldus de Brieder (1760 - 1817), leerlingsmid in1773, meester zilversmid in 1781. Hij huwt Hazewiena van Buuren.
  4. Nicolaas de Brieder (1768 - 1811), leerlingsmid in 1786, meester zilversmid 1789. Hij trouwt Hendrika Willemiena van Dort in 1790 en later Wilhelmina de Meijere. Vier kinderen van Nicolaas jr. en Wilhelmina zijn bekend uit militierapporten; Willem (chirurgijn), Wernard Sacharias, Jacobus (schildersleerling), Dirk (apothekersleerling) en Lambertus (militair).

Van de zes overleden kinderen heten er drie Maria, twee Arnoldus, en één Clasina. Naarmate de kinderen later worden geboren leven ze langer. De eerste vroeggestorvenen worden maar 11, 21 en respectievelijk 21 dagen oud. De laatste drie vroeggestorven kinderen worden repectievelijk 11, 5 en 30 maanden.

De zes vroeggestorven kinderen worden allen gedoopt in de Dom in Utrecht en zijn begraven in de Buurkerk. Niet alleen zoveel kinderen zien sterven is navrant, ook het feit dat Maria van der Meulen er drie daarvan achter elkaar verliest tussen Johannes en Arnoldus in.

Nicolaas overlijdt in 1787 op een leeftijd van 67 jaren. Zijn vrouw Maria van der Meulen overlijdt 8 jaar later (1795). Beiden zijn begraven in de Janskerk in Utrecht.

Van zilversmid tot essayeur

Vier kleine 2e gehalte zilveren tafelvorken van 'meester' Arnoldus de Brieder, zoon van Nicolaas, Utrecht, vervaardigd eind 18e - begin 19e eeuw. € 180 Veilinghuis Peerdeman /€ 180

Volgens Silverresearch begint Nicolaas de Brieder op zijn 14e als smidsleerling (1734) bij de goudsmid Fockenberg, ook een ambachtelijk vak zoals zijn vader de meesterschoenmaker. Hij treedt in 1750 toe tot het goud- en zilversmidsgilde toe. Hij is dan dertig jaar oud.

Vijftien jaar later (1765) wordt hij benoemd tot stadsessayeur na het vertrek van Leendert Jan Eliot (ook Elliot). Eliot bekleedde deze positie drie jaar lang nadat zijn voorganger, zijn vader, was overleden.

De reden dat Eliot ontslag neemt is dat hij als essayeur naar Batavia wil. Het lukt hem maar sterft aldaar 10 jaar later op 32-jarige leeftijd (1775).

Nicolaas' aanstelling is van korte duur, erg kort zelfs; binnen een maand wordt hij alweer vervangen door Victor Valentijn Koningsberger. Waarom de Staten Koningsberger verkiezen als essayeur boven Nicolaas de Brieder is niet te achterhalen.

Zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) worden allen zilversmid. Zij volgen hetzelfde patroon als hun vader; vroeg bij een meester in opleiding beginnen, tussen 11 en 14 jaar oud, om na 7 tot soms wel 17 jaar jaar zelf meester genoemd te kunnen worden.

Deken onder 't silversmitsgild

De heilige Eligius, patroonheilige van de goudsmeden, in zijn werkplaats met enkele helpers. Eligius, was zelf ook smid.

Het is vermoedelijk ook deze Nicolaas de Brieder die in 1787 (op 25 januari, de dag van Paulus' bekering) wordt aangesteld als deken onder 't silversmitsgild. De deken is de hoogste gezagsdrager binnen een gilde.

De Kroniek van het Historisch Genootschap Utrecht, volume 26, rept daarover:

Enige aantekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787
(...) Op den dag van de gildeverzetting, Paulus bekering, zijn door de pretense Burgers Eyck en de Ridder verscheide Dekens, die niet eens met haar dagten en geen dolle patriotten, dog die andersints stille, bedaarde en de deftigste burgers waren, afgezet, en zijn door haar andere als Dekens aangesteld.
Onder 't silversmitsgild is de silversmit Egeling als Deken afgezet, en in desselfs plaats als Deken de silversmit de Brieder (...)

De kroniek vervolgt met meer verzettingen (veranderingen) bij andere gilden, zoals bij het bijlhouwersgild, het lakenkopersgild, het chirurgijnsgild en het zakkedragersgild.

Koninklijke Van Kempen & Begeer

Bestand:Bokaal van kempen.jpg
Tot zulke verfijning is Johannes Mattheus van Kempen toe in staat, een van de grondleggers van de Koninklijke Van Kempen & Begeer, vele jaren nadat hij zeer vermoedelijk bij Nicolaas den Brieder in de leer is geweest. Bokaal en juwelenkist van zilver, de bodem van iepenhout, bekleed met blauw fluweel, het interieur van koper, bekleed met blauw fluweel (Rijksmuseum, 1851)

Een van de oudste en bekendste bedrijven op het gebied van silverware is de Koninklijke Van Kempen & Begeer. De grondlegger van de onderneming is opgeleid door ene meester den Briter:

De basis voor Koninklijke Van Kempen & Begeer werd gelegd in 1777, toen Johannes Mattheüs van Kempen, geboren in 1764 te Utrecht als enige zoon van Pieter van Kempen en Margaretha van Sweringen, bij Meester Den Briter in de leer ging om zilversmid te worden.
Johannes Mattheüs van Kempen werd in 1789 als meester opgenomen in het gilde waarmee hij zijn eigen meesterteken mocht voeren. De start van een eeuwenlange traditie in vakmanschap was een feit toen ook zijn zonen Pieter Johannes en Johannes Mattheüs voor het zilvervak kozen.

De kans is zeer groot dat deze Den Briter Nicolaas de Brieder uit 1720 is.

Een aantal van zijn familiegenoten komt ook voor onder de naam Den Briter en Nicolaas den Brieder is -op het moment dat Johannes Mattheüs van Kempen in de leer komt- een zilversmid in Utrecht van 57 jaar oud met een lange ervaring. Een jaar later wordt hij stadsessayeur en enige jaren later deken van het zilversmidsgilde. Andere 'de Brieders' zijn simpelweg te jong of te oud.

Alle ambachten op een rij

Reclameboek van Jacob Oostendorp voor zijn fijn geslagen goud en zilver, 18e eeuw (Atlas van Stolk)

Veel Brieders zijn zelfstandige zilver- en goudsmids, maar verbinden zich later ook aan de Munt in de hoedanigheid van essayeur, muntgezel of smidmeester. De website silverresearch werpt licht op wat de verschillende vakken inhielden, aangevuld met ander onderzoek.

Zilversmid en Goudsmid
Twee prenten uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).
Nicolaas de Brieder (1720) is zilver- en goudsmid, en zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) zilversmid.
In tegenstelling tot wat men zou denken, zeggen de termen edelsmid, goudsmid of zilversmid weinig over het materiaal waarmee de smid werkt, maar destemeer over het eindproduct.
Een goudsmid maakt in principe unieke sieraden en kunstvoorwerpen; een zilversmid daarentegen maakt voornamelijk gebruiksvoorwerpen, zoals tafelzilver, kandelaars, tabaksdozen, liturgisch vaatwerk, enz.
Een smid die zilveren sieraden maakt, wordt toch tot de goudsmeden gerekend. Omgekeerd kan een zilversmid in principe gebruiksvoorwerpen van goud vervaardigen. Het onderscheid tussen beide beroepen is echter niet strikt. (bron: Wikipedia)
De essayeur
Goud keuren; vroeger en nu
Nicolaas de Brieder (1720) is in 1765 korte tijd stadsessayeur. De essayeur was een zelfstandig ondernemer die behalve analyses voor de Munt ook op persoonlijke titel gehaltebepalingen uitvoerde voor kooplieden en goud- en zilversmeden.
De essayeur had, net zoals Nicolaas, vaak een opleiding tot goud- of zilversmid gevolgd en meestal ervaring opgedaan in het keuren van goud en zilver als keurmeester bij het goud- en zilversmidsgilde.
De Staten benoemde de essayeur in principe voor het leven. In de praktijk gold dit maar voor minder dan de helft van alle essayeurs vanaf ca. 1573. De meeste essayeurs volgden elkaar sneller op met tussenpozen van enkele maanden tot 3 jaar. Net als de muntmeester genoot de essayeur vrijdom van wacht en diverse imposten. In de meeste gevallen moest hij daar dan wel om verzoeken.
De waardijn
De waardijn vertegenwoordigde de Staten van Utrecht binnen het muntbedrijf. Hij hield het toezicht op de naleving van de voorschriften en was belast met de controle op en administratie van de muntproductie.
De waardijn had binnen het muntbedrijf een onafhankelijke positie en zonder zijn toestemming kon èn mocht de muntmeester niet werken. Hij controleerde het uiterlijk en het gewicht van de munten en hield de productiecijfers bij. Het gehalte van de munten verifieerde hij aan de hand van de essaybiljetten die hij ontving van de essayeur.
De muntgezel
De munter. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).
Van drie 'de Brieders' staat vast dat ze muntgezel zijn geweest; Cornelis de Brieder (1780), zijn broer Nicolaas de Brieder (1782) en Adrianus Johannes de Brieder (1827), zoon van voornoemde Cornelis. Ook Johannes de Brieder (1752) is aan de Munt verbonden, vermoedelijk ook als muntgezel. Allen waren daarnaast zilver en/of goudsmid; dat was vereist.
De muntgezellen en hun personeel verrichtten de werkelijke muntslag. De productie van munten bestond voor het grootste gedeelte uit zwaar lichamelijke arbeid.
De muntstempels kregen de munters van de waardijn. Iedere munter kreeg aan het begin van een werkdag van de muntmeester het goud en zilver waaruit hij de munten moest maken. De muntmeester hield precies bij hoeveel iedere werkman kreeg, zodat er niets achtergehouden kon worden. De jongste muntgezel ging op hoogtijdagen gekleed in een veelkleurig ambtskostuum dat versierd was met bellen.
In 1617 waren er zestien muntgezellen aan de Munt werkzaam, terwijl er in het instructieboek in de periode van 1706 tot 1740 slechts vier tot acht tekenden. In de tweede helft van de achttiende eeuw nam het aantal muntgezellen toe en lag hun aantal tussen de negen en dertien. Pas in het begin van de negentiende eeuw nam het aantal muntgezellen verder toe.
De smidmeester
De oudste muntgezel (provoost) droeg de titel smidmeester en gaf leiding aan de overige muntgezellen. Alleen van Cornelis de Brieder (1780) is bekend dat hij deze positie lang vervulde.
De muntmeester
Een Gouden Rijder (14 gulden), vervaardigd in 1750 bij de Utrechtse Munt; de tijd dat Nicolaas de Brieder er muntgezel is; hij zou de munt hebben kunnen slaan.
Er zijn geen muntmeesters bekend onder de Brieders. Om toch het plaatje compleet te maken: De muntmeester oefende de algemene leiding binnen het munthuis uit. In Utrecht ontving hij zijn aanstelling van de Staten, maar verrichtte het werk als particulier ondernemer voor eigen rekening.
De muntmeester was verantwoordelijk voor de aanschaf van het muntmateriaal en de betaling van de salarissen van de werknemers. De gebouwen en een groot aantal gereedschappen stelden de Staten van Utrecht ter beschikking. De grondstof voor nieuwe munten bestond uit erts, voorwerpen van goud en zilver, en oude afgesleten of ongeldig verklaarde munten.
Het muntmeestersambt kende naast verplichtingen ook aanlokkelijke voorrechten. Zo voorzagen de Staten hem onder meer van een ambtswoning bij de Munt.
Aan het begin van de zeventiende eeuw waren de muntmeesters vaak ook lid van het goud- en zilversmidsgilde en werkten zij voor hun aanstelling aan de Munt dikwijls als goud- of zilversmid.
Vanaf het midden van de zeventiende eeuw waren muntmeesters vaker kooplieden en hadden zij niet langer een opleiding als goud- of zilversmid gevolgd.

Zilveren brandewijnkom

Zilveren brandewijnkom uit 1780 vervaardigd door Nicolaas de Brieder.
Twee 18de-eeuwse Hollandse zilveren kandelaars van Nicolas de Brieder (1788).

Nicolaas de Brieder vervaardigt in 1780 een ovalen zilveren brandewijnkom. Het is in het bezit van Rikkoert Juweliers, een juweliersbedrijf, opgericht in 1876 door edelsmid Jacobus Rikkoert.

De ovale zilveren brandewijnkom heeft acht lobben en een geciseleerd hartmotief, waarvan aan beide zijden de middelste gegraveerd zijn met initialen: C.G.V.D.W. en I.K.L.B. Aan de kom zitten twee gesoldeerde oren met spelende putti, mollige kinderfiguurtjes, en bloemmotieven.

Het voorwerp werd gebruikt voor de huwelijkstijd en gevuld met brandewijn en 'boerenjongens'; in alcohol ingelegde rozijnen, vaak ook in brandewijn.

Steeds als er een baby geboren werd, gebruikte men de kom om dit te vieren.

Het voorwerp draagt het Meesterteken Nicolaas de Brieder, het meet 25 x 11,5 x 5 cm. en heeft een zilvergewicht van 155 gram. Het is te koop voor € 3.500,00.

Als de datering klopt heeft Nicolaas het op zijn 60e vervaardigd. Mocht de kom van na 1787 zijn, dan moet het van zijn gelijknamige zoon Nicolaas afkomstig zijn.

Zilveren kandelaar van 'kleine' Nicolaas

Van Nicolaas de Brieder is een paar 18de-eeuwse Hollandse zilveren kandelaars bekend; uit Utrecht en gedateerd 1788. Het zit in de collectie van het Belgische bedrijf Cabinet of Curiosities & Honourable Silver Objects, dat zeldzame meubels en objecten verkoopt in onder andere zilver, schildpad, ivoor en combinaties hiervan.

De sober uitgevoerde kandelaars zijn 23,5 cm. hoog, 10,5 cm. breed.

Als de datering klopt, was Nicolaas 'senior' al overleden, en kunnen de kandelaars dus alleen gemaakt zijn door zijn gelijknamige en ca. 20-jarige zoon Nicolaas.

Schoonvader Arnoldus

Buiten de herberg, respectievelijk Dansen in de herberg (Jan Hendrik van Grootvelt, 1850).

Nicolaas' vrouw Maria van der Meulen is de dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Deze schoenmaker Arnoldus ontpopt zich messentrekker en bemiddeld kroegeigenaar, die onder een boete uit probeert te komen.

Nico Marsman beschrijft in een dispuutbijdrage een voorval waar zijn voorvader Jacobus Marsman bij betrokken. De volgende ingekorte passages zijn van zijn website afkomstig.

Messentrekkers na zonsondergang

Op maandagavond 12 januari 1722 krijgen Arnoldus van der Meulen, toekomstig schoonvader van Nicolaas de Brieder, en Jacobus Marsman heftige ruzie bij de herbergier Fluijtboom aan de Buurkerkhof in Utrecht; woorden hebbende gehad over randen van muijlen, whatever that means.

Ze zijn beiden twintigers. Na de woordenwisseling keert Marsman om kwart voor tien huiswaarts maar wordt gevolgd door van der Meulen. Hij roept Marsman toe stae nu ! en steekt hem met een mes.

Marsman trekt ook zijn mes en de heren raken in een gevecht verwikkeld. Ze halen naar elkaar uit,

sodanig na malkanderen gesneden hebben, dat den voornoemden Van der Meulen daer van een snede int aengesigt heeft bekomen.

Ze worden aangehouden en beboet, en niet mis; ieder f 300,-. De overtreding geldt niet het vechten zelf maar het feit dat dit na zonsondergang plaatsvond; 1e e 3e articulen der ordonnantie op de vegtkeuren geemaneerd als sulx als lange na sonnenondergang voorgevalle. Tot zover de mores uit een andere tijd.

Schoenmaker en bemiddeld kroegeigenaar

Gezicht op het plein Buurkerkhof in het centrum van Delft waar Arnoldus van der Meulen zijn herberg had. Links de Buurkerk, in het midden de Dom (Anton Pieck).

Nico Marsman onderzoekt ook de achtergronden van Arnoldus van der Meulen, met behulp van de Utrechts Archieven. Hij vervolgt in zijn dispuutbijdrage:

Arnoldus van der Meulen kan in 1722 bovenstaande boete niet betalen. Hij laat schrijven:

…dat de suppliant niet in staat is als zijnde beset met vrouw en vier arme kinderen om daer over met den genoemde hoofdofficier te procederen, zo keerd den suppliant een tot Wed. agtbare zeer oodmoedelijk verzoekende dat Wed. agtbare eenige heren zijt Wed. agtbaar college gelieven te commiteren om ten overstaan van haar Ed. agtbare met gemelde here Hoofdofficier over ’t voorzeide te accorderen…

Misschien is bij het gerecht bekend dat Arnoldus in het jaar daarvoor in 1721 een huis heeft gekocht aan het Buurkerkhof te Utrecht met een behoorlijke hypotheek, maar zelf ook kapitaal inbrengt:

om de somme van Tweeduijsent agthondert gulden, in minderinge van welke cooppenningen alsmag strecken en den copers tot haer laste nemen willen een capitaal van twaalfhondert gulden, als daerop tegen jaerlijkse renten gevestigt staet van vordere sestienhonderhondert gulden Copers betaelen als driehondert gulden contant bij het passeren deses, vijfhondert gulden op de eerste november des jaers 1722 tweehondert gulden op den eersten november 1723, op de eersten november 1724 tweehondert gulden.
En op den eersten november des jaers 1725 de laetste tweehondert gulden. De vier laetste termijnen met den interesse van dien á viergulden van ’t honderd int jaer in te gaan met den eersten november des jaers 1721.."

Aangezien wij uit deze akte niets te weten komen de over de inkomsten van een schoenmaker in de 18e eeuw, weten we niet hoe in verhouding Arnoldus op lasten zat. Toch staat de periode waarin deze gebeurtenissen plaatsvonden in de geschiedenis bekend als het "Tijdperk van verval", een tijdperk dat loopt van 1702-1806.

(...) In 1753 is Arnoldus overleden en vond er in opdracht van zijn echtgenoot Helena van Bemmel een openbare verkoping van "huysinge, herberge ende cameren"plaats. Blijkbaar is Arnoldus geen schoenmaker gebleven of had zo goed geboerd dat hij een herberg kon beginnen aan het Buurkerkhof en ook de belende panden kon aankopen. De bijbehorende akte meldt het volgende:

...zal Helena van Bemmel weduwe ende Boedelaarster van wijlen Arnoldus van der Meulen, Juffers Johanna en Lucretia van der Meulen meerderjarige en ongehuwde dogters, mitsgaders Nicolaas de Brieder in Huwelijk hebbende Maria van der Meulen daar hij ter dezer tijt levendige geboorte bij heeft, ende nog de zelve hun sterk makende ende rato saverende voor Pieter en Leendert van der Meulen beijde meerderjarig en uijtlandigh alsmede van Willemijntje van der Meulen minderjarige dogter...

Op onbekende Eijlanden vermist

Overzicht van de reis van opvarende Pieter van der Meulen, die jammerlijk omkomt op een eiland. Deze inzichtelijke indexservice is een gezamenlijk initiatief van een aantal archiefdiensten en Universiteiten.

Een van de vier arme kinderen waar in het request van het gerecht naar wordt verwezen, heette Pieter van der Meulen. In 1753 was hij "uijtlandigh" en was er over zijn droevig lot niets bekend, maar uit een akte uit 1767 blijkt dat hij als

nog jongman zijnde in den jare 1752 voor de kamer Hoorn met ’t schip ’t Huys te Manpadt schipper Jan Roelofs voor Constabel na Oost Indien is gevaren en in den jare 1756 op zekere reise of togt is vermist, en waarschijnlijk overleden.."

Zijn nabestaanden, de andere drie kinderen uit het request, zijn zussen Maria, Lucretia en Willemina vorderden in 1767 bij de VOC te Hoorn de achterstallige maandgelden. Uit het scheepssoldijboek van het schip ‘t Huys te Manpadt valt te lezen:

1767 8 mei ƒ 926-13-11 (=926 gulden 13 stuivers en 11 penningen) bet: aan Gerrit Sant als procuratie hebbende van Hendrikus Boland als in huwelijk hebbende Johanna van der Meulen, Nicolaas den Brieder met Maria van der Meulen, Jacobus van Assenberg met Lutetia van der Meulen, mitsgaders Gerardus van Onkoop met Willemina van der Meulen tesamen de eenige erfgenamen ab in testato van Pieter van der Meulen hierboven blijkende (..) blijvende als borg (in syn pasive) gemelde Gerrit Sant (..) voor alle na maninge belooft te bevrijden.."

In dit soldijboek valt in de nadere specificatie van het uitbetaalde bedrag het volgende te lezen:

april 1756 gediend op –d"Buys—dat zonder sextant, deze goederen nagegelaten te hebben welker rendement somma van ƒ 339-12 hier inne is begrepen, op de onbekende Eijlanden vermist is…

Johannes de Brieder (1752)

Gezicht op de Oudegracht te Utrecht met de Gaardbrug en links het hoekhuis Lijnmarkt 50 (P.J. van Liender, 1760, afkomstig uit de regentenkamer van het Diaconieweeshuis). Johannes de Brieder leefde aan de Lijnmarkt, hoek Gaardbrug. De vraag is welk pand dat was.

Johannes de Brieder is geboren in 1752 in Schoonhoven. Hij is de zoon van Nicolaas de Brieder. Hij huwt Catrina van Setten in 1777. Hij verliest zijn vrouw Catrina in 1782, ca. twee maanden nadat haar laatste zoon Nicolaas de Brieder ter wereld komt. Een jaar later hertrouwt hij met Johannes met Fijtje (Sophia) Schuurman. Kinderen uit het eerste huwelijk met Catrina van Setten:

  1. Cornelis de Brieder (1780 - 1855).
  2. Nicolaas de Brieder (1782 - 1856), ongehuwd en verbonden aan de Koninklijke Munt als muntgezel.

Uit het tweede huwelijk met Fijtje (Sophia) Schuurman zijn twee kinderen bekend.

  1. Maria Sophia de Brieder, die huwt met Elekus Wouda in 1815.
  2. Arnoldus de Brieder (1788). Van hem bestaat een militierapport waar zijn achternaam de Briter is. Hij heeft een gemiddelde lengte voor die tijd (1,68 m), zijn vader is al overleden en zijn beroep is slecht leesbaar, wellicht verver. Hij heeft een verzwakking in het been.

Volgens één bron overlijdt Johannes de Brieder in 1829 op een leeftijd van 76 jaren, volgens een andere is hij ca. 1800 al overleden, als hij ca. 48 jaar oud is. Zijn tweede vrouw Fijtje (Sophia) Schuurman overlijdt in 1819.

Johannes de Brieder wordt leerlingsmid op zijn 11e jaar (1763) en mag zich meester zilversmid en goudsmid noemen als hij 30 jaar oud is (1780). Hij is aan het Utrechtse Munthuis verbonden, vermoedelijk als muntgezel. Hij huurt in 1788 een huis met erf en grond in Utrecht aan de Lijnmarkt, hoek Gaardbrug, van ene Johannes Kreylkamp, erfgenaam van Simon Otterspoor.

Het Utrechtse Munthuis

Zicht op de Neude in noordelijke richting in 1618. Links is de kapel van het Ceciliaklooster zichtbaar, waar later in de negentiende eeuw de Munt was gevestigd.
Bestand:40027715.jpg
Het huidige en statige gebouw van de Koninklijke Nederlandse Munt aan de Leidseweg in Utrecht dateert van begin 20e eeuw. De Brieders moesten zich behelpen met de krappe en verouderde werkomgeving aan het Neude.

Johannes de Brieder is de eerste van zijn familie die aan de Munt, het Utrechtse Munthuis, verbonden is. Waarschijnlijk is hij muntgezel, een vak dat meer de Brieders na hem zullen uitoefenen. Het Utrechtse Munthuis is ergens rond 1647 verhuisd naar het voormalige St. Ceciliaklooster tussen de Oudegracht en het Neude. De reden daarvoor was waarschijnlijk ruimtegebrek. De muntproductie werd steeds meer gemechaniseerd, een proces dat in Duitsland al een eeuw eerder zijn intrede deed. Om de machines te kunnen plaatsen, had het munthuis meer ruimte nodig.

Het gebouw uit 1647 was aan alle kanten van de buitenwereld afgesloten door andere gebouwen of een kloostergang. Het binnenste deel, dat grensde aan de binnenplaats was ingericht als muntwerkplaats. Aan de beide straatzijden aan de Oudegracht en het Neude zijn twee rijen huizen. Eén van de woningen aan het Neude deed dienst als muntmeesterswoning.

De 'oude Munt' is in het begin van de 20e eeuw gesloopt om plaats te maken voor het voormalig postkantoor. Het huidige en statige gebouw van de Koninklijke Nederlandse Munt aan de Leidseweg dateert van het begin van de 20e eeuw, ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters. De Brieders hebben zich dus moeten behelpen met de krappe en verouderde werkomgeving aan het Neude.

Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt

Historisch onderzoeker Janjaap Luijt publiceert in het tijdschrift Oud-Utrecht een artikel over de goudrover Johan Adam Matthijsze die door toedoen van Johannes de Brieder, zijn ex-collega bij de Utrechtse Munt, ontmaskerd wordt.

Goud en zilver hebben op de mens altijd een grote aantrekkingskracht gehad. Diefstal van deze metalen heeft in de geschiedenis dan ook meer dan eens plaats gehad. Sommige dieven kwamen er mee weg, doch anderen liepen door onachtzaamheid tegen de lamp. Johan Adam Matthijsze behoorde tot de dieven van de tweede soort.
Hij liep tegen de lamp nadat de Utrechtse zilversmid Johannes de Brieder op 24 oktober 1800 tegenover de Schout verklaarde dat een werknemer van de Munt stukjes zuiver goud te koop had aangeboden. Naar aanleiding van deze verklaring stelde de Schout een onderzoek in dat leidde tot de aanhouding van de smeltersknecht Johan Adam Matthijsze.

Strengelijk met roeden gegeesseld en gebrandmerkt

Het hele verhaal van de gouddiefstal is na te lezen in het tijdschrift Oud-Utrecht. In het kort:

Johan Adam Matthijsze, geboren in Duitsland in 1764 en bijgenaamd ‘’de Hoezaar’’, vestigt zich in Utrecht en verkrijgt een aanstelling bij de provinciale Munt. Hij raffineert daar als smeltersknecht goud en zilver. Een week nadat hij plots ontslag neemt om zijn vrouw te helpen in de huishouding opent hij een herberg ’t Schot bij de Catharijnepoort, een tapperij in sterke drank en dun bier.

Gedurende zijn dienstverband blijken de verliezen hij het opwerken van oud goud onverklaarbaar hoog; bijna werd zelfs de Munt stilgelegd. Na Matthijsze's vertrek vallen de verliezen echter ineens weer binnen de gestelde marges. De verdenking valt al gauw op Matthijsze, vooral door zijn plotselinge rijkdom en vele transacties van onroerende goederen. Hij wordt verhoord en verklaart dat zijn spontane rijkdom voortkomt uit een prijs van 5.000 gulden die hij in de loterij had gewonnen. Het gerecht gelooft dit niet en arresteerde hem op grond van de verklaring die de zilversmid Johannes de Brieder eerder had afgelegd.

Bij een tweede verhoor slaat Matthijsze door. Hij heeft verscheidene malen goud en zilver gestolen van de Munt, als vanaf zijn eerste dienstverband. Bij het slijten van het gestolen goed vertrouwen de Utrechtse zilversmeden het niet en is hij genoodzaakt zich te wenden tot Samuel Israel Boas, een Joodse opkoper van oude kleren.

De broeders in het kwaad treffen elkaar in herbergen genaamd 'De Halve Maan' en 'Het Fortuin'. Matthijsze overhandigt het goud dat Boas verkoopt in Amsterdam. Dit gaat goed totdat Boas wordt aangehouden voor het helen van gestolen paarden. Jan Matthijsze heeft flink huisgehouden. De waardijn van de Munt verklaart dat er ongeveer 10.000 gulden aan goud van de Munt is verdwenen.

Matthijsze wordt veroordeeld. het schaden van het vertrouwen van zijn werkgever wordt als extra misdadig beschouwd. In plaats van de doodstraf, normaal bij dit soort zaken, luidt het vonnis

met een strop om den hals aan de galg vastgemaakt, strengelijk met roeden worden gegeesseld en gebrandmerkt, en voords te worden gebracht in het dezer stads werkhuis, om aldaar geduurende den tijd van veertien achter eenvolgende jaaren met zijner handen arbeid den kost te gewinnen bannende hem gevangenne wijders na exspiratie van voorschreve tijd, zijn leven lang

Daarnaast moest Johan Matthijsze het gestolen goud aan de muntmeester retourneren of de waarde van dien vergoeden, hetgeen natuurlijk niet realistisch was. Hij wordt failliet verklaard en dat raakt ook zijn vrouw, Hendrika Mastwijk. Matthijsze mag eerder vrijkomen in 1810, maar sterft een paar maanden na zijn vrijheid op ca. 46-jarige leeftijd.

De Stadssleutels van Utrecht

Twee verguld zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder (1752). Napoleon geeft ze terug maar een Kozak neemt ze mee, gelukkig waren die nep.

Naast een soeplepel van de hand van Johannes de Brieder (1788, zilver, bruikleen Stichting Van Baaren Museum 1980) kent de collectie van het Centraal Museum in Utrecht ook twee stadssleutels van Utrecht die door Johannes zijn vervaardigd. Ze zijn vervaardigd in 1806 van verguld zilver.

Tot de jaren 90 van de vorige eeuw dacht men dat het copies waren; niet dus. Een reconstructie.

Stadssleutels werden vroeger door de burgemeester op een kussen aan een koning of hoogwaardigheidsbekleder aangeboden, wanneer hij de stad Utrecht bezocht. Ook Utrecht heeft ceremoniële sleutels nodig; in de Utrechtse Kameraarsrekening van 1807 komt een schrijven voor, dat aldus luidt:

Aan den zilversmit Den Brieder voor twee zilver vergulde sleutels bij ordonnantie van dato 24 November 1806 ... f116,-

De Brieder vervaardigt de sleutels voor het bezoek van koning Lodewijk Napoleon in 1806 aan Utrecht. Hij is dat jaar door zijn broer tot koning uitgeroepen. De sleutels worden ook zijn broer, de echte Napoleon aangereikt bij zijn bezoek aan Utrecht in het najaar van 1811. Lodewijk Napoleon heeft dan al het veld geruimd na een conflict met zijn broer die hem beticht het teveel voor de Nederlanders op te nemen. Hoe dan ook; beide broers Bonaparte geven de sleutels volgens de heersende etiquette terug.

Met de kozakken mee naar Rusland

De Kozakkenhoofdman en vorst Naryshkin doet in 1813 ook Utrecht aan in het kielzog van Napoleons rampzalige veldtocht naar- en terugtocht uit Rusland. Ook Naryshkin worden de sleutels aangeboden. Hij heeft het minder op etiquette en neemt de stadssleutels mee naar Rusland. Bart van Mierlo vertelt daarover:

Poster van de tentoonstelling 1813 – Nederland door de Russen bevrijd! in 2014. Een kozak prikt door Napoleon heen
Het was op 28 november 1813. Voor de Utrechtse Wittevrouwenpoort verschenen drie vreemde verschijningen. Ongeschoren mannen, met lange jassen en puntige lansen, op kleine stugharige paarden.
De mannen probeerden duidelijk iets te weten te komen van de verbouwereerde Utrechters, maar de taalbarrière was toen nog groter dan nu.
Uiteindelijk verscheen prins Naryshkin met zijn Russische troepen voor de stad. Inderhaast werden sleutels opgetrommeld. Die moest je toch aanbieden, dat was wel zo netjes.
Prins Naryshkin nam ze beleefd in ontvangst...en stak ze in zijn zak. Dit tot verdriet van de Utrechters, die er stiekem op gerekend hadden de sleutels meteen terug te krijgen.
De aankomst van de kozakken in Utrecht op 28 november 1813, waarbij de stadssleutels worden meegenomen. Gedeelte van een schilderij door Pieter Gerardus van Os (1816). Collectie Centraal Museum te Utrecht

In 1928 constateert gemeentearchivaris en directeur van het Centraal Museum W.C. Schuylenburg dat de originele stadssleutels zich in de Kazanse kathedraal van Leningrad moeten bevinden, en dat de eigen beide sleutels in de museumcollectie kopieën moeten zijn.

In de jaren '90 bevinden ze zich in het Staatshistorisch Museum in Moskou. Voor de expositie 'Kozakken' in het Centraal Museum in 1994 is Moskou bereid de sleutels in bruikleen te geven. Bij nader onderzoek blijkt echter dat het Moskouse bruikleen bestaat uit een paar ijzeren sleutels.

Kortom; de sleutels hebben Utrecht dus nooit verlaten. De Utrechtse autoriteiten hadden Narisjkin een paar gebruikssleutels overhandigd en geen kostbaar zilverwerk.

Cornelis de Brieder (1780)

Zoon Nicolaas is schrijnwerker; een timmerman of meubelmakers die kasten, kisten en meubilair maakt. Een schrijn is een kist(je) voor het bewaren van relikwieën. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Cornelis de Brieder, zoon van Johannes de Brieder en Catrina van Setten, is geboren in 1780 in Utrecht en gedoopt in de Buurkerk aldaar. Hij huwt op 31-jarige leeftijd in 1811 Anna Catharina Hooge, dochter van Johannes Hendricus Hoogen (Hooge) en Anna van der Horst.

Cornelis en Catrina krijgen de volgende kinderen:

  1. Johannes de Brieder (1811) Als ca. 20-jarige geeft hij op als beroep essaijeur aan de Waarborg.
  2. Catharina Sophia de Brieder (1814 - 1889). Zij huwt Stephanus Cohu
  3. Nicolaas de Brieder (1820). Hij is schrijnwerker en huwt Catharina Cecilia Krol.
  4. Cornelis de Brieder (1822 - 1881, Arnhem). Hij is mechanicus en huwt Albartha (Bartha) Rietberg in 1846 in Kampen, en hertrouwde met Adriana Gertrudis Theresia Huberta Bolsius in 1866.
  5. Hendricus Johannes de Brieder (1824), instrumentmaker.
  6. Adrianus Johannes de Brieder (1827 - 1855). Hij is als smid (en vermoedelijk muntgezel) verbonden aan de Munt maar sterft jong; volgens enkele archieven in zijn 27e levensjaar, maar in een verslag van de Munt staat 29 jaar.

Cornelis de Brieder sr. overlijdt in 1855 in Utrecht op een leeftijd van 74 jaren. Zijn vrouw sterft 17 jaar eerder (1838) ls ze ca. 56 jaar oud is.

Blauwe ogen, bruin haar en best lang

Van alle vier de zoons van Cornelis zijn militierapporten bewaard gebleven; keuringsrapporten die voor de militaire dienst gemaakt zijn rond hun 20e jaar.

  • Nicolaas heeft een ovaal aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, een kleine mond, lange kin en blond haar. het beroep van zijn vader is smidmeester aan de Munt, hijzelf is schrijnwerker. Zijn lengte is niet ingevuld.
  • Cornelis jr. is 1,74 meter lang, ca 5 cm. langer dan normaal voor die tijd. Hij heeft net zoals zijn broer Nicolaas een ovaal aangezicht, rond voorhoofd en blauwe ogen, maar zijn kin is rond (en niet lang) en zijn haar is bruin (en niet blond). Zijn eigen beroep is mechanicus. Zijn vader is smidmeester.
  • Hendricus Johannes is 1,75 meter lang, zoals zijn vorige broer. Zijn kenmerken komen ook overeen met Cornelis, maar heeft als enige van zijn broers bruine ogen en een dikke neus. Hij geeft op instrumentmaker te zijn, zoals zijn zwager Stephanus Cohu. Zijn vader is wederom smidmeester.
  • Adrianus Johannes is 1,83 meter lang, uitzonderlijk lang voor zijn tijd; ca. 14 cm meer dan gemiddeld. In zijn lichting zijn de meesten rond 1,60 - 1,70 m lang. Een aantal mederecruten wordt niet eens gemeten en krijgt de aantekening 'te klein', in die tijd gold dat voor jongens die minder dan 1,XX maten. Adrianus heeft voor de rest dezelfde lichaamskenmerken als zijn broer Cornelis. Zijn vaders beroep is hier ook smidmeester. Adrianus Johannes geeft aan smid te zijn. Bij opmerkingen staat 2 Br. in dienst, hetgeen vermoedelijk betekent dat hij vrijgesteld is geweest omdat twee oudere broers hebben gediend.

Provoost der muntgezellen

Cornelis treedt in de voetsporen van zijn vader, de zilver- en goudsmid Johannes. Als hij 12 jaar oud is (1792) wordt hij leerling zilversmid bij zijn vader. Hij is dan leerlingmuntgezel. Op zijn 21e (1801) legt hij voor het eerst de eed af als muntgezel. Hij zal deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen tot 1822. Als hij 36 jaar oud is (1816) wordt hij benoemd tot smidmeester of provoost der muntgezellen.

Bestand:Verslag munt 1855.jpg
De Munt meldt het overlijden van de 75-jarige Cornelis de Brieder en een nieuw verlies in des vorigen zoon Adrianus Johannes de Brieder, in den bloeienden leeftijd van 29 Jaren (1855).

Het algemeen verslag van de Muntwerkzaamheden over het jaar 1855 meldt het overlijden van de 75-jarige Cornelis de Brieder, en passant ook van zijn 29-jarige zoon Adrianus Johannes, de ook aan de Munt was verbonden.

Op den 27sten Januarij 1855 overleed in 75jarigen ouderdom Cornelis de Brieder, smidmeester of provoost der muntgezellen, na getrouwe pligtsvervulling, eerst als leerling, daarna als gezel, en eindelijk in de genoemde betrekking, die hij sedert 1816 bekleedde.
In zijne plaats werd Nicolaas Jacobus Godron, de oudste der muntgezellen, krachtens resolutie van Zijne Excellentie den Minister van Finantien van den 2den Februarij 1855, n°. 81 , tot smidmeester aangesteld, en den 27sten daarnanvolgende ter vergadering van het Collegie, in bijzijn der gezamenlijke muntgezellen, beëedigd en geïnstalleerd.
Reeds den 24sten April daarna leed deze corporatie een nieuw verlies in des vorigen zoon Adrianus Johannes de Brieder, in den bloeienden leeftijd van 29 Jaren.

Broer Nicolaas ook aan de Munt

Cornelis' broer Nicolaas de Brieder, gedoopt in de Dom in 1782, werkt ook als muntgezel in Utrecht.

In 1793 begint Nicolaas de Brieder als 11-jarige leerling bij zilversmid J. van Monsjou. Hij legde voor het eerst de eed als muntgezel af als hij 24 jaar oud is (1806). Hij blijft deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen totdat hij 58 jaar oud is (1840). Nicolaas de Brieder is nooit gehuwd geweest en overlijdt in 1856 op ca. 74-jarige leeftijd.

Op 1 Juni 1840 schrijft Nicolaas den Brieder een schuldverklaring van 800 gulden.

Persoonlijke instellingen
Naamruimten
Varianten
Handelingen
Navigatie
Hulpmiddelen