Brieder de, Familie

Uit FamilieWiki
Versie door Thomas (Overleg | bijdragen) op 25 mrt 2018 om 08:57
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Over de Brieders, een Utrechtse familie met een lange traditie van goud- en zilversmids. Kunstige bokalen voor brandewijn, kandelaars, bestek en gouden stadssleutels zijn van hun hand. Kempen & Begeer zat bij ze in de leer. Van de foute schoonvader, de messentrekker en herbergier die zijn zoon verliest op een eiland, maar wel zijn soldij incasseert. En hoe de Brieders munten gaan slaan bij de Koninklijke Munt in krappe werkplaatsen, over Nicolaas die een gouddief ontmaskert die gegeseld en gebrandmerkt wordt. Hoe de stadssleutels van Utrecht door een kozak meegenomen worden naar Rusland. Over lange mannen met creatieve beroepen; muntgezel, essayeur, schrijnwerker, mechanicus, smidmeester en instrumentmaker.


Detail van twee vergulde zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder (1752) in 1806. Het vermakelijke verhaal van hun verdwijning en verschijning wordt hier verteld (collectie het Centraal Museum Utrecht).
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe
Armee
Cohu
de Brieder

Deze pagina beschrijft de voorouders van Catharina Sophia de Brieder (1814), overgrootmoeder van Joannes Maria Antonius (Jan) Swertz (1897). Catharina is de dochter van Cornelis de Brieder (1780). Door haar huwelijk met Stephanus Cohu verdwijnt de familienaam de Brieder bij verdere nazaten.

Inhoud

Zilver smeden en munten slaan

Hoewel de naam Brieder bierbrouwer betekent is het ambacht niet bekend onder de familie (prent bierbrouwers 18e eeuw).

Catharina Sophia de Brieder behoort tot een familie met een lange traditie van goud- en zilversmids, ook verbonden als muntgezel, essayeur en smidmeester aan de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht en diens voorlopers.

De familienaam kan afgeleid zijn van het beroep brieder dat bierbrouwer betekende. Er zijn echter geen bierbrouwende Brieders te vinden in de archieven. Het vroegst bekende Briederambacht is dat van meesterschoenmaker. Door de eeuwen heen komen de familieleden voor onder vele namen; De(n) Briter en De(n) Brieter. Op deze pagina noemen we ze gemakshalve allemaal de Brieder.

Vroegste de Brieders

De vroegste generaties van de familie de Brieder in opvolgende lijn (vader - zoon). De jaartallen van de eerste drie de Brieders zijn geschat.

  1. Adolph de Brieder, geboren rond 1540.
  2. Adriaan de Brieder, geboren rond 1570.
  3. Willem de Brieder is rond 1600 geboren en is getrouwd met Jannetje Jans.
  4. Johannes de Brieder, geboren in 1630 in Utrecht en gehuwd met Grietje Volkerts. Volcker de Brieder is hun zoon.

Volcker de Brieder (1671)

Ondertekening van de acte uit 1729 waarbij Catharina van Hulst huysinge en grutterye met gereedschap aan Cornelis den Brieter verkoopt, mogelijk haar zoon. Getekend door haar zonen en de voogd van haar kinderen Willem den Brieter.

Volcker de Brieder, zoon van Johannes de Brieder, is geboren in 1671 in Utrecht. Zijn voornaam wordt verschillend gespeld; naast Volckert zie je ook Fol(c)ker(t). Ook de achternaam staat soms anders vermeld; den Brieder of de(n) Bri(e)ter.

Hij huwt Catharina van Hulst, geboren in 1676, in 1696. De volgende kinderen zijn bekend.

  1. Johannes (Jan) de Brieder (1701 - vóór 1776).
  2. Margaretha de Brieder (rond 1715 - 1789). Zij huwt Cosmas (Cors) Evertsen van 't Hof in 1736. Zij komt ook voor onder de naam den Briter.
  3. Cornelis de Brieder.
  4. Catharina de Brieder. Zij huwt Albertus (Bart) Corver (Kurver).
  5. Steven de Brieder.

Volcker de Brieder overlijdt rond 1738 op een leeftijd van ca. 67 jaar, zijn vrouw Catharina van Hulst 7 jaar later (1745) als ze 69 is.

Catharina van Hulst figureert meermalen in de Utrechtse archieven, bij verkoop van onroerend goed, schuldbekentenissen en haar nalatenschap. In 1729 is ze weduwe van Johannes den Brieter terwijl ze in 1739 en daarna weduwe van Folkert den Brieter is, zeer vermoedelijk een broer van Folkert den Brieder.

In die tijd was het niet ongewoon om bij overlijden een zus of broer te trouwen. Als dit klopt zijn haar nazaten dus afkomstig van Johannes de Brieder, broer van Folkert.

In 1729 verkoopt Catharina van Hulst huysinge en grutterye met gereedschap aan Cornelis den Brieter, mogelijk haar zoon. Het gaat om onroerend goed op de locatie Molesteegh hoeck Ridderschapstraat, Belendingen voor: de stal van Arnoldus Bonesyer.

Als ook Catharina's tweede echtgenoot overlijdt wordt Willem den Brieter voogd over haar kinderen, Hij is vermoedelijk ook een broer van haar ex-man(nen). Hij is getrouwd met Cornelia van der Baach, en van beroep meester schoenmaker. Een van zijn bevoogde kinderen, Johannes en stamvader, wordt ook schoenmaker. Willem woont in Utrecht aan de Oudegracht tussen Smebrugh en Geertenbrugh.

Johannes (Jan) de Brieder (1701)

Maria van Nus' voorouders waren hoveniers. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Johannes (Jan) de Brieder, zoon van Volcker de Brieder, is geboren in 1701 in Utrecht. Hij huwt Maria van Nus (ook Us of Esch genaamd) in 1696 in Utrecht. Maria is geboren in 1700, en dochter van Nicolaas van Esch en Cornelia van Zijl. Drie kinderen zijn bekend.

  1. Nicolaas de Brieder (1720- 1787).
  2. Cornelia den Brieder. Zij huwt Gijsbert van Niekerken.
  3. Folckert den Brieder. Hij huwt Anna Maria van Bemmel.

Op late leeftijd (61 jaar) huwt Jan de Brieder na de dood van Maria van Nus met Catharina Goudoever (1762). Hij overlijdt vóór 1776. Van beroep is Jan de Brieder meesterschoenmaker, zoals zijn voogd Willem den Brieter, vermoedelijk een broer van zijn biologische vader.

Maria van Nus' voorvaders

De sporen van Maria van Nus, echtgenote van Johannes (Jan) de Brieder (1701) gaan terug tot in de zestiende eeuw. In volgorde van vader-zoon;

  • Willem Acrijnsz, overleden in 1598.
  • Gijsbert Agterberg, geboren in 1595/Utrecht en overleden in 1653 in Utrecht op een leeftijd van 58 jaren. Gijsbert huwt Neeltje Huygen. Hij hertrouwde nog tweemaal; met Neeltje Coenraad Eerstendr. en met Grietje Frederiksdr van Soelen. Gijbert is hovenier bij de Rode brug,
  • Aart Agterberg is geboren in 1616, zoon van Gijsbert Agterberg en Neeltje Huygen. Hij huwt Sophia Peter Gerritsdr Schijf in 1648. Aart is hovenier.
  • Nicolaas van Esch huwt Cornelia van Zijl in 1685 in Utrecht.

De rode brug die nooit rood was

De Rode brug ontleend zijn naam aan Rooi-brug, een brug die gebruikt werd bij het rooien van aardappels. Foto/afbeelding: Panoramio.

Gijsbert Agterberg en zijn zoon Aart waren hovenier, de eerste in ieder geval bij de "Rode Brug". Deze naam is afgeleid van rooibrug, de brug die gebruikt werd tijdens het rooien van aardappels op de moesgronden aldaar. De De Oud-Utrechter, een lokaal blad publiceert over een nieuwe brug die op die locatie is gebouwd.

De Rode Brug in Google Maps.
Neem nu ‘de Rooie Brug’, die de Anton Geesinkstraat verbindt met de Loevenhoutsedijk. Die naam is in de volksmond ontstaan toen de brug nog naamloos was. Ondanks diverse officiële namen bleven de Utrechters de brug aanduiden met de Rooie Brug.
Uiteindelijk heeft de gemeente de naam van de brug gewijzigd, maar deze wel hypercorrect de Rode Brug (of Rodebrug) genoemd. Toen de gemeente in 2009 een nieuwe brug plaatste, werd zelfs vastgelegd dat de brug uit historische overweging rood moest zijn.
Het is natuurlijk geweldig dat gemeenteambtenaren historisch besef tonen. Veel te vaak worden historische aanzichten ingrijpend veranderd, waardoor een stukje geschiedenis wordt vernietigd. Historisch besef zonder historische kennis leidt echter tot historische blunders. De oorspronkelijke brug, die in de volksmond de naam Rooie Brug kreeg, stond hier lang voordat er bebouwing was.
Het was een houten brug die zeker niet rood was. De brug werd gebruikt door boeren om hun aardappelvelden te kunnen bereiken. Rooie Brug is dan ook geen plat-Utrechts voor rode brug, maar een heel lichte verbastering van Rooibrug.

De vraag is of bovenstaand verwijt van 'historische blunder' wel terecht is. De gemeente kan gewoon een speelse referentie hebben gemaakt naar de naam omdat een brug nu eenmaal ook een kleur nodig heeft en deze kleur wellicht goed paste bij het moderne ontwerp van de brug.

Nicolaas de Brieder (1720)

Zoon Arnoldus (1760) koopt in 1784 het huis 'De Drie Kolven' aan de Oude Gracht 124 in Utrecht (hier een recente foto) van Adam Visch. Hij blijft er 23 jaar wonen en verkoopt het 4 jaar voor zijn dood aan Johannes Cornelis van Schermbeek Foto/afbeelding: Rijksmonumenten.

Nicolaas de Brieder, zoon van Johannes de Brieder is geboren in 1720. Hij huwt Maria van der Meulen (of Meulenbroek) in 1748. Maria is de dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Vier van de tien kinderen behalen de volwassenheid;

  1. Helena de Brieder (1750 - 1831). Zij huwt Hendrik Spendel, zoon van Willem Spendel.
  2. Johannes de Brieder (1752 -1829).
  3. Arnoldus de Brieder (1760 - 1817), leerlingsmid in1773, meester zilversmid in 1781. Hij huwt Hazewiena van Buuren.
  4. Nicolaas de Brieder (1768 - 1811), leerlingsmid in 1786, meester zilversmid 1789. Hij trouwt Hendrika Willemiena van Dort in 1790 en later Wilhelmina de Meijere.

Van de zes overleden kinderen heten er drie Maria, twee Arnoldus, en één Clasina. Naarmate de kinderen later worden geboren leven ze langer. De eerste vroeggestorvenen worden maar 11, 21 en respectievelijk 21 dagen oud. De laatste drie vroeggestorven kinderen worden respectievelijk 11, 5 en 30 maanden. De zes vroeggestorven kinderen worden allen gedoopt in de Dom in Utrecht en zijn begraven in de Buurkerk. Niet alleen zoveel kinderen zien sterven is navrant, ook het feit dat Maria van der Meulen er drie daarvan achter elkaar verliest tussen Johannes en Arnoldus in.

Van het huwelijk van zoon Nicolaas de Brieder met Wilhelmina de Meijere zijn vier kinderen bekend uit militierapporten; Willem (chirurgijn), Wernard Sacharias, Jacobus (schildersleerling), Dirk (apothekersleerling) en Lambertus (militair).

Als Nicolaas stadsessayeur van Utrecht is op 45-jarige leeftijd (1765), woont hij agter 't Stadhuys. Veel van zijn familie hierna, de families Cohu en Armee wonen ook achter het stadhuis.

Nicolaas overlijdt in 1787 op een leeftijd van 67 jaren. Zijn vrouw Maria van der Meulen overlijdt 8 jaar later (1795). Beiden zijn begraven in de Janskerk in Utrecht.

Van zilversmid tot essayeur

Vier kleine 2e gehalte zilveren tafelvorken van 'meester' Arnoldus de Brieder, zoon van Nicolaas, Utrecht, vervaardigd eind 18e - begin 19e eeuw. € 180 Veilinghuis Peerdeman /€ 180

Volgens Silverresearch begint Nicolaas de Brieder op zijn 14e als smidsleerling (1734) bij de goudsmid Fockenberg, ook een ambachtelijk vak zoals zijn vader de meesterschoenmaker. Hij treedt in 1750 toe tot het goud- en zilversmidsgilde toe. Hij is dan dertig jaar oud. Als meester opgenomen worden in het gilde betekende dat je je eigen meesterteken mocht voeren. Dat is de reden dat veel werken nu toegeschreven kunnen worden aan de juiste Brieders.

Vijftien jaar later (1765) wordt hij benoemd tot stadsessayeur na het vertrek van Leendert Jan Eliot (ook Elliot). Eliot bekleedde deze positie drie jaar lang nadat zijn voorganger, zijn vader, was overleden.

De reden dat Eliot ontslag neemt is dat hij als essayeur naar Batavia wil. Het lukt hem maar sterft aldaar 10 jaar later op 32-jarige leeftijd (1775).

Nicolaas' aanstelling is van korte duur, erg kort zelfs; binnen een maand wordt hij alweer vervangen door Victor Valentijn Koningsberger. Waarom de Staten Koningsberger verkiezen als essayeur boven Nicolaas de Brieder is niet te achterhalen.

Zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) worden allen zilversmid. Zij volgen hetzelfde patroon als hun vader; vroeg bij een meester in opleiding beginnen, tussen 11 en 14 jaar oud, om na 7 tot soms wel 17 jaar jaar zelf meester genoemd te kunnen worden.

Deken onder 't silversmitsgild

De heilige Eligius, patroonheilige van de goudsmeden, in zijn werkplaats met enkele helpers. Eligius, was zelf ook smid.
Tot zulke verfijning is Johannes Mattheus van Kempen toe in staat, een van de grondleggers van de Koninklijke Van Kempen & Begeer, vele jaren nadat hij zeer vermoedelijk bij Nicolaas den Brieder in de leer is geweest. Bokaal en juwelenkist van zilver, de bodem van iepenhout, bekleed met blauw fluweel, het interieur van koper, bekleed met blauw fluweel. Foto/afbeelding: Collectie Rijksmuseum, 1851.

Op 25 januari, de dag van Paulus' bekering, in het jaar 1787 wordt ene de Brieder aangesteld als deken onder 't silversmitsgild. De deken is de hoogste gezagsdrager binnen een gilde. Al het niet Nicolaas de Brieder is geweest, geboren 1720 en in zijn laatste levensjaar verkerend, dan wel mogelijk zijn oudste zoon Johannes. De Kroniek van het Historisch Genootschap Utrecht, volume 26, rept daarover:

Enige aantekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787
(...) Op den dag van de gildeverzetting, Paulus bekering, zijn door de pretense Burgers Eyck en de Ridder verscheide Dekens, die niet eens met haar dagten en geen dolle patriotten, dog die andersints stille, bedaarde en de deftigste burgers waren, afgezet, en zijn door haar andere als Dekens aangesteld.
Onder 't silversmitsgild is de silversmit Egeling als Deken afgezet, en in desselfs plaats als Deken de silversmit de Brieder (...)

De kroniek vervolgt met meer verzettingen (veranderingen) bij andere gilden, zoals bij het bijlhouwersgild, het lakenkopersgild, het chirurgijnsgild en het zakkedragersgild.

Koninklijke Van Kempen & Begeer

Een van de oudste en bekendste bedrijven op het gebied van silverware is de Koninklijke Van Kempen & Begeer. De grondlegger van de onderneming is opgeleid door ene meester den Briter in Utrecht:

De basis voor Koninklijke Van Kempen & Begeer werd gelegd in 1777, toen Johannes Mattheüs van Kempen, geboren in 1764 te Utrecht als enige zoon van Pieter van Kempen en Margaretha van Sweringen, bij Meester Den Briter in de leer ging om zilversmid te worden.
Johannes Mattheüs van Kempen werd in 1789 als meester opgenomen in het gilde waarmee hij zijn eigen meesterteken mocht voeren. De start van een eeuwenlange traditie in vakmanschap was een feit toen ook zijn zonen Pieter Johannes en Johannes Mattheüs voor het zilvervak kozen.

De kans is zeer groot dat deze Den Briter Nicolaas de Brieder, geboren 1720, is. Een aantal van zijn familiegenoten komt ook voor onder de naam Den Briter en Nicolaas de Brieder is -op het moment dat Johannes Mattheüs van Kempen in de leer komt- een zilversmid in Utrecht van 57 jaar oud met een lange ervaring. Een jaar later wordt hij stadsessayeur en enige jaren later deken van het zilversmidsgilde. Andere 'de Brieders' zijn simpelweg te jong of te oud.

Alle ambachten op een rij

Reclameboek van Jacob Oostendorp voor zijn fijn geslagen goud en zilver, 18e eeuw (Atlas van Stolk)

Veel Brieders zijn zelfstandige zilver- en goudsmids, maar verbinden zich later ook aan de Munt in de hoedanigheid van essayeur, muntgezel of smidmeester. De website silverresearch werpt licht op wat de verschillende vakken inhielden, aangevuld met ander onderzoek.

Zilversmid en Goudsmid
Twee prenten uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Nicolaas de Brieder (1720) is zilver- en goudsmid, en zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) zilversmid.

In tegenstelling tot wat men zou denken, zeggen de termen edelsmid, goudsmid of zilversmid weinig over het materiaal waarmee de smid werkt, maar des te meer over het eindproduct.

Een goudsmid maakt in principe unieke sieraden en kunstvoorwerpen; een zilversmid daarentegen maakt voornamelijk gebruiksvoorwerpen, zoals tafelzilver, kandelaars, tabaksdozen, liturgisch vaatwerk, enz.

Een smid die zilveren sieraden maakt, wordt toch tot de goudsmeden gerekend. Omgekeerd kan een zilversmid in principe gebruiksvoorwerpen van goud vervaardigen. Het onderscheid tussen beide beroepen is dus niet strikt. (bron: Wikipedia)

De essayeur
Nicolaas de Brieder (1720) is in 1765 stadsessayeur van Utrecht. Hij woont agter 't Stadhuys. Veel van zijn familie hierna, de families Cohu en Armee wonen ook achter het stadhuis..
Goud keuren; vroeger en nu
de Staatsalmanak van 1822 meldt De Brieder - Essaijeur, waarschijnlijk Cornelis (1780) of Nicolaas (1782) de Brieder

Drie de Brieders zijn over verschillende periodes essayeur. De eerste is Nicolaas de Brieder (1720), in 1765 stadsessayeur. De essayeur was een zelfstandig ondernemer die behalve analyses voor de Munt ook op persoonlijke titel gehaltebepalingen uitvoerde voor kooplieden en goud- en zilversmeden.

De essayeur had vaak een opleiding tot goud- of zilversmid gevolgd en meestal ervaring opgedaan in het keuren van goud en zilver als keurmeester bij het goud- en zilversmidsgilde.

De Staten benoemde de essayeur in principe voor het leven. In de praktijk gold dit maar voor minder dan de helft van alle essayeurs vanaf ca. 1573. De meeste essayeurs volgden elkaar sneller op met tussenpozen van enkele maanden tot 3 jaar. Net als de muntmeester genoot de essayeur vrijdom van wacht en diverse imposten. In de meeste gevallen moest hij daar dan wel om verzoeken.

Van Nicolaas de Brieder (1720) staat vast dat hij essayeur is. Voor twee andere de Brieders zijn er ook aanwijzingen:

  1. In de Staatsalmanak van 1822 staat onder Raden en Generaal-Meesteren van de Munt bij de afdeling Utrecht: De Brieder - Essaijeur. Dit is waarschijnlijk een van zijn kleinzonen Cornelis de Brieder (1780) of Nicolaas de Brieder (1782)
  2. Nicolaas' achter-achterkleinzoon, Johannes de Brieder (1811) geeft als ca. 20-jarige aan bij de keuring voor de dienstplicht aan dat hij essaijeur aan de Waarborg is. De vraag is wat hij daarmee bedoelt. Is het puberale grootspraak?. Zo jong kun je nog geen volwaardig essayeur zijn, en in zijn tijd was de essayeur inmiddels een door het Rijk aangestelde controleur van het gehalte der goud- en zilverwerken en munten.
De waardijn

De waardijn vertegenwoordigde de Staten van Utrecht binnen het muntbedrijf. Hij hield het toezicht op de naleving van de voorschriften en was belast met de controle op en administratie van de muntproductie.

De waardijn had binnen het muntbedrijf een onafhankelijke positie en zonder zijn toestemming kon èn mocht de muntmeester niet werken. Hij controleerde het uiterlijk en het gewicht van de munten en hield de productiecijfers bij. Het gehalte van de munten verifieerde hij aan de hand van de essaybiljetten die hij ontving van de essayeur.

De muntgezel
De munter. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).
Een Gouden Rijder (14 gulden), vervaardigd in 1750 bij de Utrechtse Munt; de tijd dat Nicolaas de Brieder er muntgezel is; hij zou de munt hebben kunnen slaan. bron; Astropiet/Wikimedia.

Van drie 'de Brieders' staat vast dat ze muntgezel zijn geweest; Cornelis de Brieder (1780), zijn broer Nicolaas de Brieder (1782) en Adrianus Johannes de Brieder (1827), zoon van voornoemde Cornelis. Ook Johannes de Brieder (1752) is aan de Munt verbonden, vermoedelijk ook als muntgezel. Allen waren daarnaast zilver en/of goudsmid; dat was vereist.

De muntgezellen en hun personeel verrichtten de werkelijke muntslag. De productie van munten bestond voor het grootste gedeelte uit zwaar lichamelijke arbeid.

De muntstempels kregen de munters van de waardijn. Iedere munter kreeg aan het begin van een werkdag van de muntmeester het goud en zilver waaruit hij de munten moest maken. De muntmeester hield precies bij hoeveel iedere werkman kreeg, zodat er niets achtergehouden kon worden. De jongste muntgezel ging op hoogtijdagen gekleed in een veelkleurig ambtskostuum dat versierd was met bellen.

In 1617 waren er zestien muntgezellen aan de Munt werkzaam, terwijl er in het instructieboek in de periode van 1706 tot 1740 slechts vier tot acht tekenden. In de tweede helft van de achttiende eeuw nam het aantal muntgezellen toe en lag hun aantal tussen de negen en dertien. Pas in het begin van de negentiende eeuw nam het aantal muntgezellen verder toe.

De muntmeester

Er zijn geen muntmeesters bekend onder de Brieders. Om toch het plaatje compleet te maken:

De muntmeester oefende de algemene leiding binnen het munthuis uit. In Utrecht ontving hij zijn aanstelling van de Staten, maar verrichtte het werk als particulier ondernemer voor eigen rekening.

De muntmeester was verantwoordelijk voor de aanschaf van het muntmateriaal en de betaling van de salarissen van de werknemers. De gebouwen en een groot aantal gereedschappen stelden de Staten van Utrecht ter beschikking. De grondstof voor nieuwe munten bestond uit erts, voorwerpen van goud en zilver, en oude afgesleten of ongeldig verklaarde munten.

Het muntmeestersambt kende naast verplichtingen ook aanlokkelijke voorrechten. Zo voorzagen de Staten hem onder meer van een ambtswoning bij de Munt.

Aan het begin van de zeventiende eeuw waren de muntmeesters vaak ook lid van het goud- en zilversmidsgilde en werkten zij voor hun aanstelling aan de Munt dikwijls als goud- of zilversmid.

Vanaf het midden van de zeventiende eeuw waren muntmeesters vaker kooplieden en hadden zij niet langer een opleiding als goud- of zilversmid gevolgd.

De smidmeester

De oudste muntgezel (provoost) droeg de titel smidmeester en gaf leiding aan de overige muntgezellen. Alleen van Cornelis de Brieder (1780) is bekend dat hij deze positie lang vervulde.

Zilveren brandewijnkom

Zilveren brandewijnkom uit 1780 vervaardigd door Nicolaas de Brieder. Foto/afbeelding: antiekzilverhuis.nl.

Nicolaas de Brieder vervaardigt in 1780 een ovalen zilveren brandewijnkom. Het is in het bezit van Rikkoert Juweliers, een juweliersbedrijf, opgericht in 1876 door edelsmid Jacobus Rikkoert.

De ovale zilveren brandewijnkom heeft acht lobben en een geciseleerd hartmotief, waarvan aan beide zijden de middelste gegraveerd zijn met initialen: C.G.V.D.W. en I.K.L.B. Aan de kom zitten twee gesoldeerde oren met spelende putti, mollige kinderfiguurtjes, en bloemmotieven.

Het voorwerp werd gebruikt voor de huwelijkstijd en gevuld met brandewijn en 'boerenjongens'; in alcohol ingelegde rozijnen, vaak ook in brandewijn. Steeds als er een baby geboren werd, gebruikte men de kom om dit te vieren.

Het voorwerp draagt het Meesterteken Nicolaas de Brieder, het meet 25 x 11,5 x 5 cm. en heeft een zilvergewicht van 155 gram. Het is te koop (aug 2016) voor € 3.500,00.

Twee 18de-eeuwse Hollandse zilveren kandelaars van Nicolas de Brieder (1788).

Als de datering klopt heeft Nicolaas het op zijn 60e vervaardigd. Mocht de kom van na 1787 zijn, dan moet het van zijn gelijknamige zoon Nicolaas afkomstig zijn.

Kandelaars van Nicolaas 'de Jonge'

Van Nicolaas de Brieder is een paar 18de-eeuwse Hollandse zilveren kandelaars bekend; uit Utrecht en gedateerd 1788. Het zit in de collectie van het Belgische bedrijf Cabinet of Curiosities & Honourable Silver Objects, dat zeldzame meubels en objecten verkoopt in onder andere zilver, schildpad, ivoor en combinaties hiervan. De sober uitgevoerde kandelaars zijn 23,5 cm. hoog, 10,5 cm. breed.

Zilveren soeplepel, vervaardigd door Nicolaas I de Brieder. Centraal Museum, Utrecht.

Als de datering klopt, was Nicolaas 'senior' al overleden, en kunnen de kandelaars dus alleen gemaakt zijn door zijn gelijknamige en ca. 20-jarige zoon Nicolaas. Datzelfde geldt voor een Zilveren soeplepel, vervaardigd door Nicolaas I de Brieder. De jaarletter E op de achterzijde van de steel duidt op 1788. Het in bruikleen gegeven door de Stichting Van Baaren aan het Centraal Museum in Utrecht.

Licht ontvlambare Arnoldus

Nicolaas' vrouw Maria van der Meulen is de dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Deze schoenmaker en bemiddeld kroegeigenaar ontpopt zich als licht ontvlambare messentrekker die onder een boete uit probeert te komen.

Buiten de herberg, respectievelijk Dansen in de herberg (Jan Hendrik van Grootvelt, 1850). Het geeft de sfeer weer van slecht verlichte kroegen waar de licht ontvlambare Arnoldus van der Meulen ruzie krijgt en met messen begint te zwaaien.

Nico Marsman beschrijft in een dispuutbijdrage een voorval waar zijn voorvader Jacobus Marsman bij betrokken is. De volgende ingekorte passages zijn van zijn website afkomstig.

Messentrekkers na zonsondergang

Op maandagavond 12 januari 1722 krijgen Arnoldus van der Meulen, toekomstig schoonvader van Nicolaas de Brieder, en Jacobus Marsman heftige ruzie bij de herbergier Fluijtboom aan de Buurkerkhof in Utrecht; woorden hebbende gehad over randen van muijlen, whatever that means.

Ze zijn beiden twintigers. Na de woordenwisseling keert Marsman om kwart voor tien huiswaarts maar wordt gevolgd door van der Meulen. Hij roept Marsman toe stae nu ! en steekt hem met een mes.

Marsman trekt ook zijn mes en de heren raken in een gevecht verwikkeld. Ze halen naar elkaar uit,

sodanig na malkanderen gesneden hebben, dat den voornoemden Van der Meulen daer van een snede int aengesigt heeft bekomen.

Ze worden aangehouden en beboet, en niet mis; ieder f 300,-. De overtreding geldt niet het vechten zelf maar het feit dat dit na zonsondergang plaatsvond;

1e e 3e articulen der ordonnantie op de vegtkeuren geemaneerd als sulx als lange na sonnenondergang voorgevalle.

Tot zover de mores uit een andere tijd.

Schoenmaker en bemiddeld kroegeigenaar

Gezicht op het plein Buurkerkhof in het centrum van Delft waar Arnoldus van der Meulen zijn herberg had. Links de Buurkerk, in het midden de Dom (Anton Pieck). Foto/afbeelding: Pinterest.

Nico Marsman onderzoekt ook de achtergronden van Arnoldus van der Meulen, met behulp van de Utrechts Archieven. Hij vervolgt in zijn dispuutbijdrage:

Arnoldus van der Meulen kan in 1722 bovenstaande boete niet betalen. Hij laat schrijven:

…dat de suppliant niet in staat is als zijnde beset met vrouw en vier arme kinderen om daer over met den genoemde hoofdofficier te procederen, zo keerd den suppliant een tot Wed. agtbare zeer oodmoedelijk verzoekende dat Wed. agtbare eenige heren zijt Wed. agtbaar college gelieven te commiteren om ten overstaan van haar Ed. agtbare met gemelde here Hoofdofficier over ’t voorzeide te accorderen…

Misschien is bij het gerecht bekend dat Arnoldus in het jaar daarvoor in 1721 een huis heeft gekocht aan het Buurkerkhof te Utrecht met een behoorlijke hypotheek, maar zelf ook kapitaal inbrengt:

om de somme van Tweeduijsent agthondert gulden, in minderinge van welke cooppenningen alsmag strecken en den copers tot haer laste nemen willen een capitaal van twaalfhondert gulden, ...
...als daerop tegen jaerlijkse renten gevestigt staet van vordere sestienhonderhondert gulden Copers betaelen als driehondert gulden contant bij het passeren deses, vijfhondert gulden op de eerste november des jaers 1722 tweehondert gulden op den eersten november 1723, op de eersten november 1724 tweehondert gulden.
En op den eersten november des jaers 1725 de laetste tweehondert gulden. De vier laetste termijnen met den interesse van dien á viergulden van ’t honderd int jaer in te gaan met den eersten november des jaers 1721.."
Arnoldus van der Meulen is naast bemiddeld kroegeigenaar en herbergier ook schoenmaker. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Aangezien wij uit deze akte niets te weten komen de over de inkomsten van een schoenmaker in de 18e eeuw, weten we niet hoe in verhouding Arnoldus op lasten zat. Toch staat de periode waarin deze gebeurtenissen plaatsvonden in de geschiedenis bekend als het "Tijdperk van verval", een tijdperk dat loopt van 1702-1806.

In 1753 is Arnoldus overleden en vond er in opdracht van zijn echtgenoot Helena van Bemmel een openbare verkoping van "huysinge, herberge ende cameren"plaats. Blijkbaar is Arnoldus geen schoenmaker gebleven of had zo goed geboerd dat hij een herberg kon beginnen aan het Buurkerkhof en ook de belende panden kon aankopen. De bijbehorende akte meldt het volgende:

...zal Helena van Bemmel weduwe ende Boedelaarster van wijlen Arnoldus van der Meulen, Juffers Johanna en Lucretia van der Meulen meerderjarige en ongehuwde dogters, mitsgaders Nicolaas de Brieder in Huwelijk hebbende Maria van der Meulen daar hij ter dezer tijt levendige geboorte bij heeft,
...ende nog de zelve hun sterk makende ende rato saverende voor Pieter en Leendert van der Meulen beijde meerderjarig en uijtlandigh alsmede van Willemijntje van der Meulen minderjarige dogter...

Op onbekende Eijlanden vermist

Overzicht van de reis van opvarende Pieter van der Meulen, die jammerlijk omkomt op een eiland. Deze inzichtelijke indexservice is een gezamenlijk initiatief van een aantal archiefdiensten en Universiteiten.

Een van de vier arme kinderen van Arnoldus waar in het request van het gerecht naar wordt verwezen, heette Pieter van der Meulen. In 1753 was hij "uijtlandigh" en was er over zijn droevig lot niets bekend, maar uit een akte uit 1767 blijkt dat hij als

nog jongman zijnde in den jare 1752 voor de kamer Hoorn met ’t schip ’t Huys te Manpadt schipper Jan Roelofs voor Constabel na Oost Indien is gevaren en in den jare 1756 op zekere reise of togt is vermist, en waarschijnlijk overleden.."

Zijn nabestaanden, de andere drie kinderen uit het request namelijk zijn zussen Maria, Lucretia en Willemina vorderden in 1767 bij de VOC te Hoorn de achterstallige maandgelden. Uit het scheepssoldijboek van het schip ‘t Huys te Manpadt valt te lezen:

1767 8 mei ƒ 926-13-11 (=926 gulden 13 stuivers en 11 penningen) bet: aan Gerrit Sant als procuratie hebbende van Hendrikus Boland als in huwelijk hebbende Johanna van der Meulen, Nicolaas den Brieder met Maria van der Meulen, Jacobus van Assenberg met Lutetia van der Meulen, mitsgaders Gerardus van Onkoop met Willemina van der Meulen tesamen de eenige erfgenamen ab in testato van Pieter van der Meulen hierboven blijkende (..) blijvende als borg (in syn pasive) gemelde Gerrit Sant (..) voor alle na maninge belooft te bevrijden.."

In dit soldijboek valt in de nadere specificatie van het uitbetaalde bedrag het volgende te lezen:

april 1756 gediend op –d"Buys—dat zonder sextant, deze goederen nagegelaten te hebben welker rendement somma van ƒ 339-12 hier inne is begrepen, op de onbekende Eijlanden vermist is…

Johannes de Brieder (1752)

Gezicht op de Oudegracht te Utrecht met de Gaardbrug en links het hoekhuis Lijnmarkt 50 (P.J. van Liender, 1760, afkomstig uit de regentenkamer van het Diaconieweeshuis). Johannes de Brieder leefde aan de Lijnmarkt, hoek Gaardbrug. De vraag is welk pand dat was.

Johannes de Brieder is geboren in 1752 in Schoonhoven. Hij is de zoon van Nicolaas de Brieder. Hij huwt zijn eerste vrouw Catrina van Setten in 1777. Kinderen uit dit huwelijk:

  1. Cornelis de Brieder (1780 - 1855).
  2. Nicolaas de Brieder (1782 - 1856), ongehuwd en verbonden aan de Koninklijke Munt als muntgezel.

Johannes verliest zijn vrouw Catrina in 1782, ca. twee maanden nadat haar laatste zoon Nicolaas de Brieder ter wereld komt. Een jaar later hertrouwt hij met Fijtje (Sophia) Schuurman. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend.

  • Maria Sophia de Brieder, huwt Elekus Wouda in 1815.
  • Arnoldus de Brieder (1788).

Van zoon Arnoldus de Brieder (1788) bestaat een militierapport waar zijn achternaam de Briter is. Hij heeft een gemiddelde lengte voor die tijd (1,68 m), zijn vader is al overleden en zijn beroep is slecht leesbaar, wellicht verver. Hij heeft een verzwakking in het been.

Volgens één bron overlijdt Johannes de Brieder in 1829 op een leeftijd van 76 jaren, volgens een andere is hij ca. 1800 al overleden, als hij ca. 48 jaar oud is. Zijn tweede vrouw Fijtje (Sophia) Schuurman overlijdt in 1819.

Johannes de Brieder wordt leerlingsmid op zijn 11e jaar (1763) en mag zich meester zilversmid en goudsmid noemen als hij 30 jaar oud is (1780). Hij is aan het Utrechtse Munthuis verbonden, vermoedelijk als muntgezel. Hij huurt in 1788 een huis met erf en grond in Utrecht aan de Lijnmarkt, hoek Gaardbrug, van ene Johannes Kreylkamp, erfgenaam van Simon Otterspoor.

Het Utrechtse Munthuis

Zicht op de Neude in noordelijke richting in 1618. Links is de kapel van het Ceciliaklooster zichtbaar, waar vanaf 1647 de Munt wordt gevestigd.

Johannes de Brieder is verbonden aan de Munt, het Utrechtse Munthuis. Waarschijnlijk is hij muntgezel, een vak dat meer de Brieders na hem zullen uitoefenen.

De Koninklijke Munt is in 1567 verplaatst uit Hasselt naar Utrecht; aan het einde van de Munt- of Sacksteeg. In 1647 verhuist de Munt weer naar het voormalige St. Ceciliaklooster tussen de Oudegracht en het Neude.

De reden daarvoor was waarschijnlijk ruimtegebrek. De muntproductie werd steeds meer gemechaniseerd, een proces dat in Duitsland al een eeuw eerder zijn intrede deed.

Het huidige en statige gebouw van de Koninklijke Nederlandse Munt aan de Leidseweg in Utrecht dateert van begin 20e eeuw. De Brieders moesten zich behelpen met de krappe en verouderde werkomgeving aan het Neude. Foto/afbeelding: Geldmuseum.

Om de machines te kunnen plaatsen, had het munthuis meer ruimte nodig, en het Ceciliaklooster kende veel ruimtes. Het gebouw uit 1647 was aan alle kanten van de buitenwereld afgesloten door andere gebouwen of een kloostergang.

Het binnenste deel, dat grensde aan de binnenplaats was ingericht als muntwerkplaats. Aan de beide straatzijden aan de Oudegracht en het Neude zijn twee rijen huizen. Eén van de woningen aan het Neude deed dienst als muntmeesterswoning.

Als de Muntse behuizing na ca. 2,5 eeuw wederom te klein is verhuist men naar een nieuw en groter gebouw aan de Leidse weg (1911). Het huidige en statige gebouw van de Koninklijke Nederlandse Munt aan de Leidseweg is ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters.

De 'oude Munt' is begin 20e eeuw gesloopt om plaats te maken voor het voormalig postkantoor. De Brieders hebben zich dus gedurende hun werkzame leven moeten behelpen met de krappe en verouderde en inmiddels verdwenen werkomgeving tussen de Oudegracht en het Neude.

Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt

karikatuur van een gouddief. Source: Gary Locke

Historisch onderzoeker Janjaap Luijt publiceert in het tijdschrift Oud-Utrecht een artikel over de goudrover Johan Adam Matthijsze die door toedoen van Johannes de Brieder, zijn ex-collega bij de Utrechtse Munt, ontmaskerd wordt.

Goud en zilver hebben op de mens altijd een grote aantrekkingskracht gehad. Diefstal van deze metalen heeft in de geschiedenis dan ook meer dan eens plaats gehad. Sommige dieven kwamen er mee weg, doch anderen liepen door onachtzaamheid tegen de lamp. Johan Adam Matthijsze behoorde tot de dieven van de tweede soort.
Hij liep tegen de lamp nadat de Utrechtse zilversmid Johannes de Brieder op 24 oktober 1800 tegenover de Schout verklaarde dat een werknemer van de Munt stukjes zuiver goud te koop had aangeboden. Naar aanleiding van deze verklaring stelde de Schout een onderzoek in dat leidde tot de aanhouding van de smeltersknecht Johan Adam Matthijsze.

Strengelijk met roeden gegeesseld en gebrandmerkt

Smelthuis van de Oude Rijksmunt op de Neude te Utrecht, voordat het in 1911 werd verplaatst naar een nieuw gebouw aan de Leidsekade. Matthijsze de goudrover was hier smeltersknecht (schilderij ca 1910).

Hieronder volgt een verkorte versie van het originele artikel over de goudrover Johan Adam Matthijsze dat in het tijdschrift Oud-Utrecht verschijnt.

Johan Adam Matthijsze, geboren in Duitsland in 1764 en bijgenaamd ‘’de Hoezaar’’, vestigt zich in Utrecht en verkrijgt een aanstelling bij de provinciale Munt. Hij raffineert daar als smeltersknecht goud en zilver. Een week nadat hij plots ontslag neemt om zijn vrouw te helpen in de huishouding opent hij een herberg ’t Schot bij de Catharijnepoort, een tapperij in sterke drank en dun bier.

Gedurende zijn dienstverband blijken de verliezen bij het opwerken van oud goud onverklaarbaar hoog; bijna wordt zelfs de Munt stilgelegd. Na Matthijsze's vertrek vallen de verliezen echter ineens weer binnen de gestelde marges.

De verdenking valt al gauw op Matthijsze, vooral door zijn plotselinge rijkdom en vele transacties van onroerende goederen.

De vraag is of gouddief Matthijsze er wel beter vanaf kwam; geen doodstraf maar geseling en brandmerk (hier afgebeeld) en dwangarbeid. In 1854 worden dergelijke lijfstraffen afgeschaft, met uitzondering van de geseling die in 1870 verdwijnt.

Hij wordt verhoord en verklaart dat zijn spontane rijkdom voortkomt uit een prijs van 5.000 gulden die hij in de loterij heeft gewonnen. Het gerecht gelooft dit niet en arresteert hem op grond van de verklaring die de zilversmid Johannes de Brieder eerder heeft afgelegd.

Bij een tweede verhoor slaat Matthijsze door. Hij heeft verscheidene malen goud en zilver gestolen van de Munt, al vanaf zijn eerste dienstverband. Bij het slijten van het gestolen goed vertrouwen de Utrechtse zilversmeden het niet en is hij genoodzaakt zich te wenden tot Samuel Israel Boas, een Joodse opkoper van oude kleren.

De broeders in het kwaad treffen elkaar in herbergen genaamd 'De Halve Maan' en 'Het Fortuin'. Matthijsze overhandigt het goud dat Boas verkoopt in Amsterdam. Dit gaat goed totdat Boas wordt aangehouden voor het helen van gestolen paarden. Jan Matthijsze heeft flink huisgehouden. De waardijn van de Munt verklaart dat er ongeveer 10.000 gulden aan goud van de Munt is verdwenen.

Gouddief Matthijsze wordt na zijn geseling gebracht naar het werkhuis van Utrecht. Enkele maanden na zijn vrijlating sterft hij. Afbeelding; geïdealiseerde weergave van een kamer van het Stads Werkhuis in Amsterdam (19e eeuw).

Matthijsze wordt veroordeeld. Het schaden van het vertrouwen van zijn werkgever wordt als extra misdadig beschouwd, maar desondanks krijgt hij niet de doodstraf, normaal bij dit soort zaken. Hij wordt:

met een strop om den hals aan de galg vastgemaakt, strengelijk met roeden worden gegeesseld en gebrandmerkt, en voords te worden gebracht in het dezer stads werkhuis, om aldaar geduurende den tijd van veertien achter eenvolgende jaaren met zijner handen arbeid den kost te gewinnen bannende hem gevangenne wijders na exspiratie van voorschreve tijd, zijn leven lang

Daarnaast moet Johan Matthijsze het gestolen goud aan de muntmeester retourneren of de waarde van dien vergoeden, hetgeen natuurlijk niet realistisch is. Hij wordt failliet verklaard en dat raakt ook zijn vrouw, Hendrika Mastwijk. Matthijsze mag eerder vrijkomen in 1810, maar sterft een paar maanden na zijn vrijheid op ca. 46-jarige leeftijd.

De Stadssleutels van Utrecht

Twee verguld zilveren stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder (1752). Napoleon geeft ze terug maar een Kozak neemt ze mee, gelukkig waren die nep. Foto/afbeelding: centraal Museum Utrecht.

De collectie van het Utrechtse Centraal Museum herbergt twee stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder. Tot de jaren 90 van de vorige eeuw dacht men dat het copies waren. Een reconstructie van het verhaal erachter.

Ceremoniele stadssleutels werden vroeger door de burgemeester op een kussen aan een koning of hoogwaardigheidsbekleder aangeboden, wanneer hij de stad bezocht. Ook Utrecht laat stadssleutels maken; de Utrechtse Kameraarsrekening van 1806 daarover:

Aan den zilversmit Den Brieder voor twee zilver vergulde sleutels bij ordonnantie van dato 24 November 1806 ... f116,-
Keizer Napoleon bezoekt maar eenmaal de Lage Landen. Tijdens zijn intocht in Utrecht in oktober 1811 (hier afgebeeld) neemt hij de stadssleutels in ontvangst die vervaardigd zijn door Johannes De Brieder.

De Brieder vervaardigt de sleutels voor het bezoek van koning Lodewijk Napoleon in 1806 aan Utrecht. Hij is dat jaar door zijn broer tot koning uitgeroepen.

De sleutels worden ook zijn broer, de echte Napoleon aangereikt bij zijn bezoek aan Utrecht in het najaar van 1811. Lodewijk Napoleon heeft dan al het veld geruimd na een conflict met zijn broer die hem beticht het teveel voor de Nederlanders op te nemen. Hoe dan ook; beide broers Bonaparte geven de sleutels keurig volgens de heersende etiquette terug.

Met de kozakken mee naar Rusland

De Kozakkenhoofdman en vorst Lev Naryshkin doet ook Utrecht aan in het kielzog van Napoleons rampzalige veldtocht naar- en terugtocht uit- Rusland. Ook Naryshkin worden de sleutels aangeboden in 1813.

Hij heeft het minder op etiquette en neemt de stadssleutels mee naar Rusland. Bart van Mierlo vertelt daarover:

Poster van de tentoonstelling 1813 – Nederland door de Russen bevrijd! in 2014. Een kozak prikt door Napoleon heen
Het was op 28 november 1813. Voor de Utrechtse Wittevrouwenpoort verschenen drie vreemde verschijningen. Ongeschoren mannen, met lange jassen en puntige lansen, op kleine stugharige paarden. De mannen probeerden duidelijk iets te weten te komen van de verbouwereerde Utrechters, maar de taalbarrière was toen nog groter dan nu.
Uiteindelijk verscheen prins Naryshkin met zijn Russische troepen voor de stad. Inderhaast werden sleutels opgetrommeld. Die moest je toch aanbieden, dat was wel zo netjes. Prins Naryshkin nam ze beleefd in ontvangst...en stak ze in zijn zak. Dit tot verdriet van de Utrechters, die er stiekem op gerekend hadden de sleutels meteen terug te krijgen.
De aankomst van de kozakken in Utrecht op 28 november 1813, waarbij de stadssleutels worden meegenomen. Gedeelte van een schilderij door Pieter Gerardus van Os (1816). Collectie Centraal Museum te Utrecht

In 1928 constateert gemeentearchivaris en directeur van het Centraal Museum W.C. Schuylenburg dat de originele stadssleutels zich in de Kazanse kathedraal van Leningrad moeten bevinden, en dat de eigen beide sleutels in de museumcollectie kopieën moeten zijn.

In de jaren '90 bevinden deze sleutels zich in het Staatshistorisch Museum in Moskou. Voor de expositie 'Kozakken' in het Centraal Museum in 1994 is Moskou bereid de sleutels in bruikleen te geven.

Bij nader onderzoek blijkt echter dat het Moskouse bruikleen bestaat uit een paar ijzeren sleutels. Kortom; de sleutels hebben Utrecht nooit verlaten. De Utrechtse autoriteiten hadden Narisjkin een paar gebruikssleutels overhandigd en geen kostbaar zilverwerk.

Cornelis de Brieder (1780)

Cornelis de Brieder (1780) is heel lang smidmeester. Deze verwijzing komt voor in de jaarboeken van 1841, 1845, 1847 en 1854
De Munt meldt het overlijden van de 75-jarige Cornelis de Brieder en een nieuw verlies in des vorigen zoon Adrianus Johannes de Brieder, in den bloeienden leeftijd van 29 Jaren (1855).
Zoon Nicolaas is schrijnwerker; een timmerman of meubelmakers die kasten, kisten en meubilair maakt. Een schrijn is een kist(je) voor het bewaren van relikwieën. Prent uit Spiegel van 't menschelyk bedryf van Jan en Caspar Luyken, (fotomechanische herdruk van uitgave 1767).

Cornelis de Brieder, zoon van Johannes de Brieder en Catrina van Setten, is geboren in 1780 in Utrecht en gedoopt in de Buurkerk aldaar.

Hij huwt op 31-jarige leeftijd in 1811 Anna Catharina Hooge, dochter van Johannes Hendricus Hoogen (Hooge) en Anna van der Horst. Zij krijgen de volgende kinderen:

  1. Johannes de Brieder (1811) Als ca. 20-jarige geeft hij op als beroep essaijeur aan de Waarborg.
  2. Catharina Sophia de Brieder (1814 - 1889). Zij huwt Stephanus Cohu
  3. Nicolaas de Brieder (1820). Hij is schrijnwerker en huwt Catharina Cecilia Krol.
  4. Cornelis de Brieder (1822 - 1881, Arnhem). Hij is mechanicus en huwt Albartha (Bartha) Rietberg in 1846 in Kampen, en hertrouwde met de weduwe Adriana Gertrudis Theresia Huberta Bolsius in 1866.
  5. Hendricus Johannes de Brieder (1824), instrumentmaker.
  6. Adrianus Johannes de Brieder (1827 - 1855). Hij is als smid (en vermoedelijk muntgezel) verbonden aan de Munt maar sterft jong; volgens enkele archieven in zijn 27e levensjaar, maar in een verslag van de Munt staat 29 jaar.

Cornelis de Brieder sr. overlijdt in 1855 in Utrecht op een leeftijd van 74 jaren. Zijn vrouw sterft 17 jaar eerder (1838) ls ze ca. 56 jaar oud is.

Heel lang, ovaal gezicht, bruin haar en meest blauwe ogen

Van zowel vader Cornelis als zijn vijf zoons zijn militierapporten bewaard gebleven, keuringsrapporten die voor de militaire dienst gemaakt zijn rond hun 20e jaar. Daarmee is aardig te zien welke de (dominante) familietrekken zijn:

  • Cornelis sr. is 1,84 m lang, uitzonderlijk lang voor die tijd; hij steekt meer dan 16 cm boven het (gemiddelde) maaiveld uit. Ook zijn zoons zijn lang. Adriaan is ongeveer net zolang als zijn vader (1,83); nog steeds erg lang voor zijn generatie die gemiddeld 1,69 m lang is. Johannes en Cornelis jr. zijn ca. 1,74 m. lang. Naar onze maatstaven klein (mannen meten nu gemiddeld 1,80 -1,85 m) maar in die tijd 5 a 6 cm bovengemiddeld. Nicolaas is niet opgemeten.
  • Naast lengte hebben de vijf broers ook gemeen dat ze een ovaal aangezicht en een rond voorhoofd hebben. Alle broers met uitzondering van Nicolaas hebben een ronde kin en bruin haar. De tweede zoon Nicolaas heeft een lange kin, kleine mond en blond haar.
  • De kleur ogen volgt niet altijd de kleur van het haar. Blonde Nicolaas met de lange kin heeft blauwe ogen, maar zijn broers zijn een aparte mix: met bruin haar hebben Johannes (1) en Hendricus (4) bruine ogen, maar Cornelis (3) en Adrianus (5) blauwe ogen.
  • De broers hebben allen al een beroep op hun ca. 18-20e levensjaar. Johannes is Essaijeur aan de Waarborg, Nicolaas schrijnwerker, Cornelis mechanicus, Hendricus Johannes instrumentmaker, en Adrianus Johannes smid

De blonde blauwogige Nicolaas met zijn lange kin en kleine mond valt dus beetje buiten de boot; zijn broers hebben overwegend bruin haar en een paar ook bruine ogen. Als hun enige zus Catharina Sophia de Brieder op haar broers lijkt is de kans groot dat ze lang is, een ovaal aangezicht, rond voorhoofd, bruin haar en blauwe ogen heeft.

Provoost der muntgezellen

Cornelis treedt in de voetsporen van zijn vader, de zilver- en goudsmid Johannes. Als hij 12 jaar oud is (1792) wordt hij leerling zilversmid bij zijn vader. Hij is dan leerlingmuntgezel. Op zijn 21e (1801) legt hij voor het eerst de eed af als muntgezel. Hij zal deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen tot 1822. Als hij 36 jaar oud is (1816) wordt hij benoemd tot smidmeester oftewel provoost der muntgezellen.

Het algemeen verslag van de Muntwerkzaamheden over het jaar 1855 meldt het overlijden van de 75-jarige Cornelis de Brieder, en passant ook van zijn 29-jarige zoon Adrianus Johannes, die ook aan de Munt was verbonden.

Op den 27sten Januarij 1855 overleed in 75jarigen ouderdom Cornelis de Brieder, smidmeester of provoost der muntgezellen, na getrouwe pligtsvervulling, eerst als leerling, daarna als gezel, en eindelijk in de genoemde betrekking, die hij sedert 1816 bekleedde.
In zijne plaats werd Nicolaas Jacobus Godron, de oudste der muntgezellen, krachtens resolutie van Zijne Excellentie den Minister van Finantien van den 2den Februarij 1855, n°. 81 , tot smidmeester aangesteld, en den 27sten daarnanvolgende ter vergadering van het Collegie, in bijzijn der gezamenlijke muntgezellen, beëedigd en geïnstalleerd.
Reeds den 24sten April daarna leed deze corporatie een nieuw verlies in des vorigen zoon Adrianus Johannes de Brieder, in den bloeienden leeftijd van 29 Jaren.

Broer Nicolaas ook aan de Munt

De Munt eert de overleden Nicolaas in haar jaarverslag van 1856.

Cornelis' broer Nicolaas de Brieder, gedoopt in de Dom in 1782, werkt ook als muntgezel in Utrecht.

Hij begint In 1793 als 11-jarige leerling bij zilversmid J. van Monsjou. Hij legde voor het eerst de eed als muntgezel af als hij 24 jaar oud is (1806). Hij blijft deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen totdat hij 58 jaar oud is (1840).

Op 1 Juni 1840 schrijft Nicolaas den Brieder een schuldverklaring van 800 gulden.

Nicolaas de Brieder is nooit gehuwd geweest en overlijdt in 1856 op bijna 74-jarige leeftijd.

Fotogalerij de Brieder

Persoonlijke instellingen
Naamruimten
Varianten
Handelingen
Navigatie
Hulpmiddelen