Brieder de, Familie
Over de Brieders, een Utrechtse familie met een lange traditie van goud- en zilversmids. Kunstige bokalen voor brandewijn, kandelaars, bestek en gouden stadssleutels zijn van hun hand. Kempen & Begeer zat bij ze in de leer. | Van de foute schoonvader, de messentrekker en herbergier die zijn zoon verliest op een eiland, maar wel zijn soldij incasseert. En hoe de Brieders munten gaan slaan bij de Koninklijke Munt in krappe werkplaatsen, over Nicolaas die een gouddief ontmaskert die gegeseld en gebrandmerkt wordt. | Hoe de stadssleutels van Utrecht door een kozak meegenomen worden naar Rusland. Over lange mannen met creatieve beroepen; muntgezel, essayeur, schrijnwerker, mechanicus, smidmeester en instrumentmaker. |
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe | |
Armee | |
Cohu | |
de Brieder |
Deze pagina beschrijft de voorouders van Catharina Sophia de Brieder (1814), overgrootmoeder van Joannes Maria Antonius (Jan) Swertz (1897). Catharina is de dochter van Cornelis de Brieder (1780). Door haar huwelijk met Stephanus Cohu verdwijnt de familienaam de Brieder bij verdere nazaten.
Zilver smeden en munten slaan
Catharina Sophia de Brieder behoort tot een familie met een lange traditie van goud- en zilversmids, ook verbonden als muntgezel, essayeur en smidmeester aan de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht en diens voorlopers.
De familienaam kan afgeleid zijn van het beroep brieder dat bierbrouwer betekende. Er zijn echter geen bierbrouwende Brieders te vinden in de archieven. Het vroegst bekende Briederambacht is dat van meesterschoenmaker. Door de eeuwen heen komen de familieleden voor onder vele namen; De(n) Briter en De(n) Brieter. Op deze pagina noemen we ze gemakshalve allemaal de Brieder.
Vroegste de Brieders
De vroegste generaties van de familie de Brieder in opvolgende lijn (vader - zoon). De jaartallen van de eerste drie de Brieders zijn geschat.
|
Volcker de Brieder (1671)
Volcker de Brieder, zoon van Johannes de Brieder, is geboren in 1671 in Utrecht. Zijn voornaam wordt verschillend gespeld; naast Volckert zie je ook Fol(c)ker(t). Ook de achternaam staat soms anders vermeld; den Brieder of de(n) Bri(e)ter.
Hij huwt Catharina van Hulst, geboren in 1676, in 1696. De volgende kinderen zijn bekend.
|
Volcker de Brieder overlijdt rond 1738 op een leeftijd van ca. 67 jaar, zijn vrouw Catharina van Hulst 7 jaar later (1745) als ze 69 is.
Catharina van Hulst figureert meermalen in de Utrechtse archieven, bij verkoop van onroerend goed, schuldbekentenissen en haar nalatenschap. In 1729 is ze weduwe van Johannes den Brieter terwijl ze in 1739 en daarna weduwe van Folkert den Brieter is, zeer vermoedelijk een broer van Folkert den Brieder.
In die tijd was het niet ongewoon om bij overlijden een zus of broer te trouwen. Als dit klopt zijn haar nazaten dus afkomstig van Johannes de Brieder, broer van Folkert.
In 1729 verkoopt Catharina van Hulst huysinge en grutterye met gereedschap aan Cornelis den Brieter, mogelijk haar zoon. Het gaat om onroerend goed op de locatie Molesteegh hoeck Ridderschapstraat, Belendingen voor: de stal van Arnoldus Bonesyer.
Als ook Catharina's tweede echtgenoot overlijdt wordt Willem den Brieter voogd over haar kinderen, Hij is vermoedelijk ook een broer van haar ex-man(nen). Hij is getrouwd met Cornelia van der Baach, en van beroep meester schoenmaker. Een van zijn bevoogde kinderen, Johannes en stamvader, wordt ook schoenmaker. Willem woont in Utrecht aan de Oudegracht tussen Smebrugh en Geertenbrugh.
Johannes (Jan) de Brieder (1701)
Johannes (Jan) de Brieder, zoon van Volcker de Brieder, is geboren in 1701 in Utrecht. Hij huwt Maria van Nus (ook Us of Esch genaamd) in 1696 in Utrecht. Maria is geboren in 1700, en dochter van Nicolaas van Esch en Cornelia van Zijl. Drie kinderen zijn bekend.
|
Op late leeftijd (61 jaar) huwt Jan de Brieder na de dood van Maria van Nus met Catharina Goudoever (1762). Hij overlijdt vóór 1776. Van beroep is Jan de Brieder meesterschoenmaker, zoals zijn voogd Willem den Brieter, vermoedelijk een broer van zijn biologische vader.
Maria van Nus' voorvaders
De sporen van Maria van Nus, echtgenote van Johannes (Jan) de Brieder (1701) gaan terug tot in de zestiende eeuw. In volgorde van vader-zoon;
|
De rode brug die nooit rood was
Gijsbert Agterberg en zijn zoon Aart waren hovenier, de eerste in ieder geval bij de "Rode Brug". Deze naam is afgeleid van rooibrug, de brug die gebruikt werd tijdens het rooien van aardappels op de moesgronden aldaar. De De Oud-Utrechter, een lokaal blad publiceert over een nieuwe brug die op die locatie is gebouwd.
|
De vraag is of bovenstaand verwijt van 'historische blunder' wel terecht is. De gemeente kan gewoon een speelse referentie hebben gemaakt naar de naam omdat een brug nu eenmaal ook een kleur nodig heeft en deze kleur wellicht goed paste bij het moderne ontwerp van de brug.
Nicolaas de Brieder (1720)
Nicolaas de Brieder, zoon van Johannes de Brieder is geboren in 1720. Hij huwt Maria van der Meulen (of Meulenbroek) in 1748. Maria is de dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Vier van de tien kinderen behalen de volwassenheid;
|
Van de zes overleden kinderen heten er drie Maria, twee Arnoldus, en één Clasina. Naarmate de kinderen later worden geboren leven ze langer. De eerste vroeggestorvenen worden maar 11, 21 en respectievelijk 21 dagen oud. De laatste drie vroeggestorven kinderen worden respectievelijk 11, 5 en 30 maanden. De zes vroeggestorven kinderen worden allen gedoopt in de Dom in Utrecht en zijn begraven in de Buurkerk. Niet alleen zoveel kinderen zien sterven is navrant, ook het feit dat Maria van der Meulen er drie daarvan achter elkaar verliest tussen Johannes en Arnoldus in.
Van het huwelijk van zoon Nicolaas de Brieder met Wilhelmina de Meijere zijn vier kinderen bekend uit militierapporten; Willem (chirurgijn), Wernard Sacharias, Jacobus (schildersleerling), Dirk (apothekersleerling) en Lambertus (militair).
Als Nicolaas stadsessayeur van Utrecht is op 45-jarige leeftijd (1765), woont hij agter 't Stadhuys. Veel van zijn familie hierna, de families Cohu en Armee wonen ook achter het stadhuis.
Nicolaas overlijdt in 1787 op een leeftijd van 67 jaren. Zijn vrouw Maria van der Meulen overlijdt 8 jaar later (1795). Beiden zijn begraven in de Janskerk in Utrecht.
Van zilversmid tot essayeur
Volgens Silverresearch begint Nicolaas de Brieder op zijn 14e als smidsleerling (1734) bij de goudsmid Fockenberg, ook een ambachtelijk vak zoals zijn vader de meesterschoenmaker. Hij treedt in 1750 toe tot het goud- en zilversmidsgilde toe. Hij is dan dertig jaar oud. Als meester opgenomen worden in het gilde betekende dat je je eigen meesterteken mocht voeren. Dat is de reden dat veel werken nu toegeschreven kunnen worden aan de juiste Brieders.
Vijftien jaar later (1765) wordt hij benoemd tot stadsessayeur na het vertrek van Leendert Jan Eliot (ook Elliot). Eliot bekleedde deze positie drie jaar lang nadat zijn voorganger, zijn vader, was overleden.
De reden dat Eliot ontslag neemt is dat hij als essayeur naar Batavia wil. Het lukt hem maar sterft aldaar 10 jaar later op 32-jarige leeftijd (1775).
Nicolaas' aanstelling is van korte duur, erg kort zelfs; binnen een maand wordt hij alweer vervangen door Victor Valentijn Koningsberger. Waarom de Staten Koningsberger verkiezen als essayeur boven Nicolaas de Brieder is niet te achterhalen.
Zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) worden allen zilversmid. Zij volgen hetzelfde patroon als hun vader; vroeg bij een meester in opleiding beginnen, tussen 11 en 14 jaar oud, om na 7 tot soms wel 17 jaar jaar zelf meester genoemd te kunnen worden.
Deken onder 't silversmitsgild
Op 25 januari, de dag van Paulus' bekering, in het jaar 1787 wordt ene de Brieder aangesteld als deken onder 't silversmitsgild. De deken is de hoogste gezagsdrager binnen een gilde. Al het niet Nicolaas de Brieder is geweest, geboren 1720 en in zijn laatste levensjaar verkerend, dan wel mogelijk zijn oudste zoon Johannes. De Kroniek van het Historisch Genootschap Utrecht, volume 26, rept daarover:
|
De kroniek vervolgt met meer verzettingen (veranderingen) bij andere gilden, zoals bij het bijlhouwersgild, het lakenkopersgild, het chirurgijnsgild en het zakkedragersgild.
Koninklijke Van Kempen & Begeer
Een van de oudste en bekendste bedrijven op het gebied van silverware is de Koninklijke Van Kempen & Begeer. De grondlegger van de onderneming is opgeleid door ene meester den Briter in Utrecht:
|
De kans is zeer groot dat deze Den Briter Nicolaas de Brieder, geboren 1720, is. Een aantal van zijn familiegenoten komt ook voor onder de naam Den Briter en Nicolaas de Brieder is -op het moment dat Johannes Mattheüs van Kempen in de leer komt- een zilversmid in Utrecht van 57 jaar oud met een lange ervaring. Een jaar later wordt hij stadsessayeur en enige jaren later deken van het zilversmidsgilde. Andere 'de Brieders' zijn simpelweg te jong of te oud.
Alle ambachten op een rij
Veel Brieders zijn zelfstandige zilver- en goudsmids, maar verbinden zich later ook aan de Munt in de hoedanigheid van essayeur, muntgezel of smidmeester. De website silverresearch werpt licht op wat de verschillende vakken inhielden, aangevuld met ander onderzoek.
Zilversmid en Goudsmid
Nicolaas de Brieder (1720) is zilver- en goudsmid, en zijn drie zonen Johannes de Brieder (1752), Arnoldus de Brieder (1760) en Nicolaas de Brieder (1768) zilversmid.
In tegenstelling tot wat men zou denken, zeggen de termen edelsmid, goudsmid of zilversmid weinig over het materiaal waarmee de smid werkt, maar des te meer over het eindproduct. Een goudsmid maakt in principe unieke sieraden en kunstvoorwerpen; een zilversmid daarentegen maakt voornamelijk gebruiksvoorwerpen, zoals tafelzilver, kandelaars, tabaksdozen, liturgisch vaatwerk, enz. Een smid die zilveren sieraden maakt, wordt toch tot de goudsmeden gerekend. Omgekeerd kan een zilversmid in principe gebruiksvoorwerpen van goud vervaardigen. Het onderscheid tussen beide beroepen is dus niet strikt. (bron: Wikipedia) |
De essayeur
Drie de Brieders zijn over verschillende periodes essayeur. De eerste is Nicolaas de Brieder (1720), in 1765 stadsessayeur. De essayeur was een zelfstandig ondernemer die behalve analyses voor de Munt ook op persoonlijke titel gehaltebepalingen uitvoerde voor kooplieden en goud- en zilversmeden.
De essayeur had vaak een opleiding tot goud- of zilversmid gevolgd en meestal ervaring opgedaan in het keuren van goud en zilver als keurmeester bij het goud- en zilversmidsgilde. De Staten benoemde de essayeur in principe voor het leven. In de praktijk gold dit maar voor minder dan de helft van alle essayeurs vanaf ca. 1573. De meeste essayeurs volgden elkaar sneller op met tussenpozen van enkele maanden tot 3 jaar. Net als de muntmeester genoot de essayeur vrijdom van wacht en diverse imposten. In de meeste gevallen moest hij daar dan wel om verzoeken. |
Van Nicolaas de Brieder (1720) staat vast dat hij essayeur is. Voor twee andere de Brieders zijn er ook aanwijzingen:
- In de Staatsalmanak van 1822 staat onder Raden en Generaal-Meesteren van de Munt bij de afdeling Utrecht: De Brieder - Essaijeur. Dit is waarschijnlijk een van zijn kleinzonen Cornelis de Brieder (1780) of Nicolaas de Brieder (1782)
- Nicolaas' achter-achterkleinzoon, Johannes de Brieder (1811) geeft als ca. 20-jarige aan bij de keuring voor de dienstplicht aan dat hij essaijeur aan de Waarborg is. De vraag is wat hij daarmee bedoelt. Is het puberale grootspraak?. Zo jong kun je nog geen volwaardig essayeur zijn, en in zijn tijd was de essayeur inmiddels een door het Rijk aangestelde controleur van het gehalte der goud- en zilverwerken en munten.
De waardijn
De waardijn vertegenwoordigde de Staten van Utrecht binnen het muntbedrijf. Hij hield het toezicht op de naleving van de voorschriften en was belast met de controle op en administratie van de muntproductie. De waardijn had binnen het muntbedrijf een onafhankelijke positie en zonder zijn toestemming kon èn mocht de muntmeester niet werken. Hij controleerde het uiterlijk en het gewicht van de munten en hield de productiecijfers bij. Het gehalte van de munten verifieerde hij aan de hand van de essaybiljetten die hij ontving van de essayeur. |
De muntgezel
Van drie 'de Brieders' staat vast dat ze muntgezel zijn geweest; Cornelis de Brieder (1780), zijn broer Nicolaas de Brieder (1782) en Adrianus Johannes de Brieder (1827), zoon van voornoemde Cornelis. Ook Johannes de Brieder (1752) is aan de Munt verbonden, vermoedelijk ook als muntgezel. Allen waren daarnaast zilver en/of goudsmid; dat was vereist.
De muntgezellen en hun personeel verrichtten de werkelijke muntslag. De productie van munten bestond voor het grootste gedeelte uit zwaar lichamelijke arbeid. De muntstempels kregen de munters van de waardijn. Iedere munter kreeg aan het begin van een werkdag van de muntmeester het goud en zilver waaruit hij de munten moest maken. De muntmeester hield precies bij hoeveel iedere werkman kreeg, zodat er niets achtergehouden kon worden. De jongste muntgezel ging op hoogtijdagen gekleed in een veelkleurig ambtskostuum dat versierd was met bellen. In 1617 waren er zestien muntgezellen aan de Munt werkzaam, terwijl er in het instructieboek in de periode van 1706 tot 1740 slechts vier tot acht tekenden. In de tweede helft van de achttiende eeuw nam het aantal muntgezellen toe en lag hun aantal tussen de negen en dertien. Pas in het begin van de negentiende eeuw nam het aantal muntgezellen verder toe. |
De muntmeester
Er zijn geen muntmeesters bekend onder de Brieders. Om toch het plaatje compleet te maken:
De muntmeester oefende de algemene leiding binnen het munthuis uit. In Utrecht ontving hij zijn aanstelling van de Staten, maar verrichtte het werk als particulier ondernemer voor eigen rekening. De muntmeester was verantwoordelijk voor de aanschaf van het muntmateriaal en de betaling van de salarissen van de werknemers. De gebouwen en een groot aantal gereedschappen stelden de Staten van Utrecht ter beschikking. De grondstof voor nieuwe munten bestond uit erts, voorwerpen van goud en zilver, en oude afgesleten of ongeldig verklaarde munten. Het muntmeestersambt kende naast verplichtingen ook aanlokkelijke voorrechten. Zo voorzagen de Staten hem onder meer van een ambtswoning bij de Munt. Aan het begin van de zeventiende eeuw waren de muntmeesters vaak ook lid van het goud- en zilversmidsgilde en werkten zij voor hun aanstelling aan de Munt dikwijls als goud- of zilversmid. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw waren muntmeesters vaker kooplieden en hadden zij niet langer een opleiding als goud- of zilversmid gevolgd. |
De smidmeester
De oudste muntgezel (provoost) droeg de titel smidmeester en gaf leiding aan de overige muntgezellen. Alleen van Cornelis de Brieder (1780) is bekend dat hij deze positie lang vervulde.
Zilveren brandewijnkom
Nicolaas de Brieder vervaardigt in 1780 een ovalen zilveren brandewijnkom. Het is in het bezit van Rikkoert Juweliers, een juweliersbedrijf, opgericht in 1876 door edelsmid Jacobus Rikkoert.
De ovale zilveren brandewijnkom heeft acht lobben en een geciseleerd hartmotief, waarvan aan beide zijden de middelste gegraveerd zijn met initialen: C.G.V.D.W. en I.K.L.B. Aan de kom zitten twee gesoldeerde oren met spelende putti, mollige kinderfiguurtjes, en bloemmotieven.
Het voorwerp werd gebruikt voor de huwelijkstijd en gevuld met brandewijn en 'boerenjongens'; in alcohol ingelegde rozijnen, vaak ook in brandewijn. Steeds als er een baby geboren werd, gebruikte men de kom om dit te vieren.
Het voorwerp draagt het Meesterteken Nicolaas de Brieder, het meet 25 x 11,5 x 5 cm. en heeft een zilvergewicht van 155 gram. Het is te koop (aug 2016) voor € 3.500,00.
Als de datering klopt heeft Nicolaas het op zijn 60e vervaardigd. Mocht de kom van na 1787 zijn, dan moet het van zijn gelijknamige zoon Nicolaas afkomstig zijn.
Kandelaars van Nicolaas 'de Jonge'
Van Nicolaas de Brieder is een paar 18de-eeuwse Hollandse zilveren kandelaars bekend; uit Utrecht en gedateerd 1788. Het zit in de collectie van het Belgische bedrijf Cabinet of Curiosities & Honourable Silver Objects, dat zeldzame meubels en objecten verkoopt in onder andere zilver, schildpad, ivoor en combinaties hiervan. De sober uitgevoerde kandelaars zijn 23,5 cm. hoog, 10,5 cm. breed.
Als de datering klopt, was Nicolaas 'senior' al overleden, en kunnen de kandelaars dus alleen gemaakt zijn door zijn gelijknamige en ca. 20-jarige zoon Nicolaas. Datzelfde geldt voor een Zilveren soeplepel, vervaardigd door Nicolaas I de Brieder. De jaarletter E op de achterzijde van de steel duidt op 1788. Het in bruikleen gegeven door de Stichting Van Baaren aan het Centraal Museum in Utrecht.
Licht ontvlambare Arnoldus
Nicolaas' vrouw Maria van der Meulen is de dochter van Arnoldus van der Meulen en Helena van Bemmel. Deze schoenmaker en bemiddeld kroegeigenaar ontpopt zich als licht ontvlambare messentrekker die onder een boete uit probeert te komen.
Nico Marsman beschrijft in een dispuutbijdrage een voorval waar zijn voorvader Jacobus Marsman bij betrokken is. De volgende ingekorte passages zijn van zijn website afkomstig.
Messentrekkers na zonsondergang
Op maandagavond 12 januari 1722 krijgen Arnoldus van der Meulen, toekomstig schoonvader van Nicolaas de Brieder, en Jacobus Marsman heftige ruzie bij de herbergier Fluijtboom aan de Buurkerkhof in Utrecht; woorden hebbende gehad over randen van muijlen, whatever that means.
Ze zijn beiden twintigers. Na de woordenwisseling keert Marsman om kwart voor tien huiswaarts maar wordt gevolgd door van der Meulen. Hij roept Marsman toe stae nu ! en steekt hem met een mes.
Marsman trekt ook zijn mes en de heren raken in een gevecht verwikkeld. Ze halen naar elkaar uit,
sodanig na malkanderen gesneden hebben, dat den voornoemden Van der Meulen daer van een snede int aengesigt heeft bekomen. |
Ze worden aangehouden en beboet, en niet mis; ieder f 300,-. De overtreding geldt niet het vechten zelf maar het feit dat dit na zonsondergang plaatsvond;
1e e 3e articulen der ordonnantie op de vegtkeuren geemaneerd als sulx als lange na sonnenondergang voorgevalle. |
Tot zover de mores uit een andere tijd.
Schoenmaker en bemiddeld kroegeigenaar
Nico Marsman onderzoekt ook de achtergronden van Arnoldus van der Meulen, met behulp van de Utrechts Archieven. Hij vervolgt in zijn dispuutbijdrage:
Arnoldus van der Meulen kan in 1722 bovenstaande boete niet betalen. Hij laat schrijven:
|
Misschien is bij het gerecht bekend dat Arnoldus in het jaar daarvoor in 1721 een huis heeft gekocht aan het Buurkerkhof te Utrecht met een behoorlijke hypotheek, maar zelf ook kapitaal inbrengt:
|
Aangezien wij uit deze akte niets te weten komen de over de inkomsten van een schoenmaker in de 18e eeuw, weten we niet hoe in verhouding Arnoldus op lasten zat. Toch staat de periode waarin deze gebeurtenissen plaatsvonden in de geschiedenis bekend als het "Tijdperk van verval", een tijdperk dat loopt van 1702-1806.
In 1753 is Arnoldus overleden en vond er in opdracht van zijn echtgenoot Helena van Bemmel een openbare verkoping van "huysinge, herberge ende cameren"plaats. Blijkbaar is Arnoldus geen schoenmaker gebleven of had zo goed geboerd dat hij een herberg kon beginnen aan het Buurkerkhof en ook de belende panden kon aankopen. De bijbehorende akte meldt het volgende:
|
Op onbekende Eijlanden vermist
Een van de vier arme kinderen van Arnoldus waar in het request van het gerecht naar wordt verwezen, heette Pieter van der Meulen. In 1753 was hij "uijtlandigh" en was er over zijn droevig lot niets bekend, maar uit een akte uit 1767 blijkt dat hij als
|
Zijn nabestaanden, de andere drie kinderen uit het request namelijk zijn zussen Maria, Lucretia en Willemina vorderden in 1767 bij de VOC te Hoorn de achterstallige maandgelden. Uit het scheepssoldijboek van het schip ‘t Huys te Manpadt valt te lezen:
|
In dit soldijboek valt in de nadere specificatie van het uitbetaalde bedrag het volgende te lezen:
|
Johannes de Brieder (1752)
Johannes de Brieder is geboren in 1752 in Schoonhoven. Hij is de zoon van Nicolaas de Brieder. Hij huwt zijn eerste vrouw Catrina van Setten in 1777. Kinderen uit dit huwelijk:
|
Johannes verliest zijn vrouw Catrina in 1782, ca. twee maanden nadat haar laatste zoon Nicolaas de Brieder ter wereld komt. Een jaar later hertrouwt hij met Fijtje (Sophia) Schuurman. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend.
|
Van zoon Arnoldus de Brieder (1788) bestaat een militierapport waar zijn achternaam de Briter is. Hij heeft een gemiddelde lengte voor die tijd (1,68 m), zijn vader is al overleden en zijn beroep is slecht leesbaar, wellicht verver. Hij heeft een verzwakking in het been.
Volgens één bron overlijdt Johannes de Brieder in 1829 op een leeftijd van 76 jaren, volgens een andere is hij ca. 1800 al overleden, als hij ca. 48 jaar oud is. Zijn tweede vrouw Fijtje (Sophia) Schuurman overlijdt in 1819.
Johannes de Brieder wordt leerlingsmid op zijn 11e jaar (1763) en mag zich meester zilversmid en goudsmid noemen als hij 30 jaar oud is (1780). Hij is aan het Utrechtse Munthuis verbonden, vermoedelijk als muntgezel. Hij huurt in 1788 een huis met erf en grond in Utrecht aan de Lijnmarkt, hoek Gaardbrug, van ene Johannes Kreylkamp, erfgenaam van Simon Otterspoor.
Het Utrechtse Munthuis
Johannes de Brieder is verbonden aan de Munt, het Utrechtse Munthuis. Waarschijnlijk is hij muntgezel, een vak dat meer de Brieders na hem zullen uitoefenen.
De Koninklijke Munt is in 1567 verplaatst uit Hasselt naar Utrecht; aan het einde van de Munt- of Sacksteeg. In 1647 verhuist de Munt weer naar het voormalige St. Ceciliaklooster tussen de Oudegracht en het Neude.
De reden daarvoor was waarschijnlijk ruimtegebrek. De muntproductie werd steeds meer gemechaniseerd, een proces dat in Duitsland al een eeuw eerder zijn intrede deed.
Om de machines te kunnen plaatsen, had het munthuis meer ruimte nodig, en het Ceciliaklooster kende veel ruimtes. Het gebouw uit 1647 was aan alle kanten van de buitenwereld afgesloten door andere gebouwen of een kloostergang.
Het binnenste deel, dat grensde aan de binnenplaats was ingericht als muntwerkplaats. Aan de beide straatzijden aan de Oudegracht en het Neude zijn twee rijen huizen. Eén van de woningen aan het Neude deed dienst als muntmeesterswoning.
Als de Muntse behuizing na ca. 2,5 eeuw wederom te klein is verhuist men naar een nieuw en groter gebouw aan de Leidse weg (1911). Het huidige en statige gebouw van de Koninklijke Nederlandse Munt aan de Leidseweg is ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters.
De 'oude Munt' is begin 20e eeuw gesloopt om plaats te maken voor het voormalig postkantoor. De Brieders hebben zich dus gedurende hun werkzame leven moeten behelpen met de krappe en verouderde en inmiddels verdwenen werkomgeving tussen de Oudegracht en het Neude.
Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt
Historisch onderzoeker Janjaap Luijt publiceert in het tijdschrift Oud-Utrecht een artikel over de goudrover Johan Adam Matthijsze die door toedoen van Johannes de Brieder, zijn ex-collega bij de Utrechtse Munt, ontmaskerd wordt.
|
Strengelijk met roeden gegeesseld en gebrandmerkt
Hieronder volgt een verkorte versie van het originele artikel over de goudrover Johan Adam Matthijsze dat in het tijdschrift Oud-Utrecht verschijnt.
Johan Adam Matthijsze, geboren in Duitsland in 1764 en bijgenaamd ‘’de Hoezaar’’, vestigt zich in Utrecht en verkrijgt een aanstelling bij de provinciale Munt. Hij raffineert daar als smeltersknecht goud en zilver. Een week nadat hij plots ontslag neemt om zijn vrouw te helpen in de huishouding opent hij een herberg ’t Schot bij de Catharijnepoort, een tapperij in sterke drank en dun bier.
Gedurende zijn dienstverband blijken de verliezen bij het opwerken van oud goud onverklaarbaar hoog; bijna wordt zelfs de Munt stilgelegd. Na Matthijsze's vertrek vallen de verliezen echter ineens weer binnen de gestelde marges.
De verdenking valt al gauw op Matthijsze, vooral door zijn plotselinge rijkdom en vele transacties van onroerende goederen.
Hij wordt verhoord en verklaart dat zijn spontane rijkdom voortkomt uit een prijs van 5.000 gulden die hij in de loterij heeft gewonnen. Het gerecht gelooft dit niet en arresteert hem op grond van de verklaring die de zilversmid Johannes de Brieder eerder heeft afgelegd.
Bij een tweede verhoor slaat Matthijsze door. Hij heeft verscheidene malen goud en zilver gestolen van de Munt, al vanaf zijn eerste dienstverband. Bij het slijten van het gestolen goed vertrouwen de Utrechtse zilversmeden het niet en is hij genoodzaakt zich te wenden tot Samuel Israel Boas, een Joodse opkoper van oude kleren.
De broeders in het kwaad treffen elkaar in herbergen genaamd 'De Halve Maan' en 'Het Fortuin'. Matthijsze overhandigt het goud dat Boas verkoopt in Amsterdam. Dit gaat goed totdat Boas wordt aangehouden voor het helen van gestolen paarden. Jan Matthijsze heeft flink huisgehouden. De waardijn van de Munt verklaart dat er ongeveer 10.000 gulden aan goud van de Munt is verdwenen.
Matthijsze wordt veroordeeld. Het schaden van het vertrouwen van zijn werkgever wordt als extra misdadig beschouwd, maar desondanks krijgt hij niet de doodstraf, normaal bij dit soort zaken. Hij wordt:
|
Daarnaast moet Johan Matthijsze het gestolen goud aan de muntmeester retourneren of de waarde van dien vergoeden, hetgeen natuurlijk niet realistisch is. Hij wordt failliet verklaard en dat raakt ook zijn vrouw, Hendrika Mastwijk. Matthijsze mag eerder vrijkomen in 1810, maar sterft een paar maanden na zijn vrijheid op ca. 46-jarige leeftijd.
De Stadssleutels van Utrecht
De collectie van het Utrechtse Centraal Museum herbergt twee stadssleutels van Utrecht van de hand van Johannes de Brieder. Tot de jaren 90 van de vorige eeuw dacht men dat het copies waren. Een reconstructie van het verhaal erachter.
Ceremoniele stadssleutels werden vroeger door de burgemeester op een kussen aan een koning of hoogwaardigheidsbekleder aangeboden, wanneer hij de stad bezocht. Ook Utrecht laat stadssleutels maken; de Utrechtse Kameraarsrekening van 1806 daarover:
|
De Brieder vervaardigt de sleutels voor het bezoek van koning Lodewijk Napoleon in 1806 aan Utrecht. Hij is dat jaar door zijn broer tot koning uitgeroepen.
De sleutels worden ook zijn broer, de echte Napoleon aangereikt bij zijn bezoek aan Utrecht in het najaar van 1811. Lodewijk Napoleon heeft dan al het veld geruimd na een conflict met zijn broer die hem beticht het teveel voor de Nederlanders op te nemen. Hoe dan ook; beide broers Bonaparte geven de sleutels keurig volgens de heersende etiquette terug.
Met de kozakken mee naar Rusland
De Kozakkenhoofdman en vorst Lev Naryshkin doet ook Utrecht aan in het kielzog van Napoleons rampzalige veldtocht naar- en terugtocht uit- Rusland. Ook Naryshkin worden de sleutels aangeboden in 1813.
Hij heeft het minder op etiquette en neemt de stadssleutels mee naar Rusland. Bart van Mierlo vertelt daarover:
|
In 1928 constateert gemeentearchivaris en directeur van het Centraal Museum W.C. Schuylenburg dat de originele stadssleutels zich in de Kazanse kathedraal van Leningrad moeten bevinden, en dat de eigen beide sleutels in de museumcollectie kopieën moeten zijn.
In de jaren '90 bevinden deze sleutels zich in het Staatshistorisch Museum in Moskou. Voor de expositie 'Kozakken' in het Centraal Museum in 1994 is Moskou bereid de sleutels in bruikleen te geven.
Bij nader onderzoek blijkt echter dat het Moskouse bruikleen bestaat uit een paar ijzeren sleutels. Kortom; de sleutels hebben Utrecht nooit verlaten. De Utrechtse autoriteiten hadden Narisjkin een paar gebruikssleutels overhandigd en geen kostbaar zilverwerk.
Cornelis de Brieder (1780)
Cornelis de Brieder, zoon van Johannes de Brieder en Catrina van Setten, is geboren in 1780 in Utrecht en gedoopt in de Buurkerk aldaar.
Hij huwt op 31-jarige leeftijd in 1811 Anna Catharina Hooge, dochter van Johannes Hendricus Hoogen (Hooge) en Anna van der Horst. Zij krijgen de volgende kinderen:
|
Cornelis de Brieder sr. overlijdt in 1855 in Utrecht op een leeftijd van 74 jaren. Zijn vrouw sterft 17 jaar eerder (1838) ls ze ca. 56 jaar oud is.
Heel lang, ovaal gezicht, bruin haar en meest blauwe ogen
Van zowel vader Cornelis als zijn vijf zoons zijn militierapporten bewaard gebleven, keuringsrapporten die voor de militaire dienst gemaakt zijn rond hun 20e jaar. Daarmee is aardig te zien welke de (dominante) familietrekken zijn:
|
De blonde blauwogige Nicolaas met zijn lange kin en kleine mond valt dus beetje buiten de boot; zijn broers hebben overwegend bruin haar en een paar ook bruine ogen. Als hun enige zus Catharina Sophia de Brieder op haar broers lijkt is de kans groot dat ze lang is, een ovaal aangezicht, rond voorhoofd, bruin haar en blauwe ogen heeft.
Provoost der muntgezellen
Cornelis treedt in de voetsporen van zijn vader, de zilver- en goudsmid Johannes. Als hij 12 jaar oud is (1792) wordt hij leerling zilversmid bij zijn vader. Hij is dan leerlingmuntgezel. Op zijn 21e (1801) legt hij voor het eerst de eed af als muntgezel. Hij zal deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen tot 1822. Als hij 36 jaar oud is (1816) wordt hij benoemd tot smidmeester oftewel provoost der muntgezellen.
Het algemeen verslag van de Muntwerkzaamheden over het jaar 1855 meldt het overlijden van de 75-jarige Cornelis de Brieder, en passant ook van zijn 29-jarige zoon Adrianus Johannes, die ook aan de Munt was verbonden.
|
Broer Nicolaas ook aan de Munt
Cornelis' broer Nicolaas de Brieder, gedoopt in de Dom in 1782, werkt ook als muntgezel in Utrecht.
Hij begint In 1793 als 11-jarige leerling bij zilversmid J. van Monsjou. Hij legde voor het eerst de eed als muntgezel af als hij 24 jaar oud is (1806). Hij blijft deze functie bekleden aan de Koninklijke Munt en de volgende munthuizen totdat hij 58 jaar oud is (1840).
Op 1 Juni 1840 schrijft Nicolaas den Brieder een schuldverklaring van 800 gulden.
Nicolaas de Brieder is nooit gehuwd geweest en overlijdt in 1856 op bijna 74-jarige leeftijd.
Fotogalerij de Brieder
- Xxx.jpg
xxx.
- Xxx.jpg
xxx.