Beijen Doens, Familie
Afstamming: hoe de families in elkaar oplossen naar boven toe |
---|
Rijshouwer |
van der Sijden |
Hoogendijk |
Fonckert > Koornneef |
Beijen Doens |
Deze pagina beschrijft de voorouders van Neeltje Cornelisdr., dochter van Cornelis Doensz. (rond 1485). Zij is voorouder van Elizabeth Frederika (Bob) Ekker.
Door haar huwelijk met Dirck Cornelisz. Koornneef verdwijnt het patroniem Beijens van haar voorouders bij haar verdere nakomelingen.
Beije van de eilanden
De achternamen Beijen, Beijens, Beyen en Beyens zijn ontstaan uit het patroniem Beije(n)szoon of Beije(n)sz. Mogelijk is de oorsprong Germaans, afgeleid van baug (kromming, boog), die varianten heeft opgeleverd als Bagio, Baio, Beio en Beie. Voor zover bekend heeft de naam niets te maken met het insect de bij.
De voornaam Beije of Beye is nu vrijwel vergeten, maar was lang geleden gemeengoed op de Zuid-Hollandse eilanden vooral op Voorne-Putte, IJsselmonde en in de Hoeksche Waard. Beijerland (Oud en Nieuw), ook in deze regio, heeft een andere oorsprong; het is vernoemd naar Sabina van Beijeren, de vrouw van Graaf van Egmont, stichter van Beijerland
Van de familie Beijen is veel bekend gebleven omdat ze landerijen in de 14e en 15e eeuw bestemmen als memorieland. De oude boeken waarin dit vastgelegd werd zijn in de loop van de tijd omgezet in blaffaards, verouderd synoniem voor legger of register, waarin elke mutatie van een gerechtigde aangetekend werd. Enkele blaffaards zijn in Poortugaal bewaard gebleven en bevatten veel genealogische gegevens.
Hieruit is af te leiden dat veel personen in Voorne-Putte, Hoeksche Waard en IJsselmonde van aartsvader Rutgher Beijens (1228) afstammen zoals Maarten ’t Hart, Willem Frederik Hermans en Pieter van Vollenhoven. Hoewel de mannelijke lijn na een aantal generaties uitsterft, wordt Doen Beijensz. de Oude (ca. 1382) ook wel aangeduid als de vader van de Hoeksche Waard en IJsselmonde.
Pachten en bedijken
De Beijens, vroeger vaak als Beyens gespeld, behoren tot het midden van de 15e eeuw tot een vooraanstaande familie in de heerlijkheid Putten. De Beijens pachten grond dat in leen is gegeven door de Heren van Putten, de adellijken die Putten in eigendom hebben, maar bezitten zelf ook grond. Met het bedijken van land dragen ze bij aan de inpoldering van het Zuid-Hollandse deel van de Rijn-Maas-Scheldedelta. De Beijens zijn vooral te vinden op twee vroege Zuid-Hollandse eilanden die gescheiden zijn door de Maas:
|
De vroegste generaties
De vroegste generaties van vader op zoon:
|
De Rijn-Maas-Scheldedelta was rond 1300, de tijd van deze generaties, een getijdengebied; een patchwork van losse eilandjes met slikken, kwelders en duingebied. De mensen leefden op stukken drooggevallen land die alleen per boot onderling bereikbaar waren.
Rughezand, dat door Rutgher Diddericsz. bedijkt wordt, was vermoedelijk geen gors of kwelder, maar een plaat met „rughe zant", dus ruig zand, later de polder Roozand in Pernis.
Beije Rutgersz. (ca. 1324)
Beije Rutgersz., zoon van Rutgher Diddericsz., is geboren omstreeks 1324. Hij huwt ca. 1349 met een vrouw, wiens naam onbekend blijft.
Alle gebeurtenissen, geboorten, huwelijken en overlijden binnen de familie vinden plaats in Poortugaal. De kinderen die de volwassenheid behalen:
|
Uit de vele transacties waar Beije Rutgersz. bij betrokken is zien we hem als pachter van land en bieropbrengsten en als eigenaar van land. Het is allemaal nauwkeurig vastgelegd:
|
De bierpacht
In 1379 verpacht het bestuur van Poortugaal bieraccijnzen aan Beije Rutgersz. tegen 13sc.9d.0gr. Voor dit vast bedrag verwerft hij het recht om accijns (belastingpenningen) te heffen op bier. In 1399 staat hij in Spijkenisse tegen 20 pond borg voor Willem Wissensz. die aldaar de bieraccijns heeft gepacht.
De gangbare praktijk in de laatmiddeleeuwen was dat geïnteresseerden enkele malen per jaar konden bieden op de pacht van bieraccijns. Het ging om flinke bedragen, oplopend tot duizenden ponden, en daarom alleen weggelegd voor burgers in goeden doen. Er moest ook vooraf contant afgerekend worden, de reden wellicht waarom Beije in 1399 borg staat voor zijn collega Willem Wissensz.. Aan het innen van bieraccijns kon je je geen buil vallen. In de middeleeuwen dronk iedereen elke dag (slap) bier: kinderen, volwassenen, zwervers en notabelen. Water uit de grachten of rivieren was niet veilig, bier daarentegen wel, en koffie en thee bestonden nog niet. Voor vele stadsbesturen was bieraccijns een belangrijke bron van inkomsten. |
Beije Beijensz. (ca. 1350)
Beije Beijensz., zoon van Beije Rutgersz. (ca. 1324), is geboren rond 1350. Hij huwt rond 1381 Elizabeth (Lijsbeth), geboren in 1354. Alle gebeurtenissen, geboorten, huwelijken en overlijden vinden plaats in Poortugaal. Hun kinderen zijn:
|
Beije Beijensz. overlijdt vóór 8 juni 1408.
Beije Beijensz. wordt vermeld als leenman van Putten. In 1395 en 1396 pacht hij land van Zweder van Abcoude, heer van Gaasbeek, Putten en Strijen. Het land ligt bij Poortugaal; de strook grond langs de dijk tussen Poortugaal en Deijffel.
Hij betaalt een kapoen (gecastreerde haan) per jaar tussen 1395 en 1398 voor een hofstad gelegen op de droge dijk tussen Poortugaal en de Eyffel voor zijn weg. De enige weg die op deze dijk uitkomt is de Puttenpoelse weg (later Poortugaalse weg).
De memorielanden
Beije en zijn latere familieleden stichten memorielanden in Poortugaal en omstreken. Beije Beijensz. zelf sticht met zijn moeder een memorie in de Vernellenhouck, ook Vernelle Hoek genoemd.
Het blokje land meet 2 gemet, ca. een hectare, en ligt tussen de Puttenpoelse weg en de Jachtdijk ten noorden van de Varleweg en ten zuiden van de watering de Lange Fluit, die dit land scheidt van het blokje, waarin het land de Cleyne Hole ligt. Zijn zoon Doen Beijensz. vestigt ook zijn memorie op 2 gemet land in Vernellenhouck, te versterven op zijn beurt op zijn zoon Beije Doensz.
In de late middeleeuwen komt het vaak voor dat gegoede burgers een eigen memorieland of vicarieland stichten. Van zo'n land diende een deel van de opbrengst aangewend te worden om de onkosten te dekken van een jaarlijkse zielenmis op de sterfdag van de stichter. Deze moet namelijk in memorie gehouden worden. Tegelijkertijd kregen de levenden ook aandacht; er werd brood uitgedeeld aan de armen. Het wordt wel gezien als de oorsprong van het latere stelsel met prebendes waarmee de gelden opgebracht moesten worden voor het levensonderhoud van geestelijken. De stichter bepaalde in de regel dat memorielanden, nadat ze in eigendom overgingen aan de nakomelingen van de stichter, na. een of twee generaties aan de kerk zou komen, als een daad van barmhartigheid. Na de reformatie worden de inkomsten uit de memorielanden gebruikt voor hulp aan de armen die door de kerk of de diaconie worden onderhouden. Vanaf 1827 worden de memorielanden in Poortugaal beschouwd als normaal te verhandelen eigendom. |
Bij de Beijens blijven de memories lang mede-eigendom in de familie en worden gestaag uitgebreid, blijkt uit de registers; zoon Doen Beijensz. wordt bijvoorbeeld genoemd als belender (mede-eigenaar) in de blaffaard (register) van de memorielanden van zijn vader.
Op de secretarie van Poortugaal werd zorgvuldig geadministreerd wie erfgenamen waren. Dit register is mogelijk de oudste parenteel (afstammingslijst) die we kennen in Nederland. De eeuwenlange vergaring van waardevolle historische gegevens is nu natuurlijk een lust voor genealogen.
Doen Beijensz. de Oude, Beije Beijens zoon, wordt ook wel aangeduid als de vader van de Hoeksche Waard en IJsselmonde. Hoewel de mannelijke lijn na een aantal generaties uitsterft, is hij van vele, zoniet alle boerenfamilies in deze streek een stamvader.
De memoriecultuur waar de Beijens zich aan overgeven was een belangrijk onderdeel van de christelijke cultuur van voor het protestantisme. Iemand die geld of diensten had gedoneerd vroeg als tegenprestatie dat men voor hem bad, om de zieleheil van de gulle gever dichterbij te brengen. In reglementen van bijvoorbeeld hofjes voor ouden van dagen stond vaak precies hoe vaak de bewoners voor de overleden stichter moesten bidden, variërend van eenmaal per jaar tot dagelijks. Met de gift voldeed een stichter voor een deel aan de zeven daden van barmhartigheid gericht om de armen te helpen; eten geven aan de hongerigen, drinken geven aan de dorstigen, het kleden van de naakten, onderdak bieden aan de reizigers, het bezoeken van de gevangenen, het verzorgen van de zieken en het begraven van de doden. Je ziel was daarmee verder bevrijd van zorgen en beklemming na de dood, zodat je maar kort in het vagevuur hoefde te vertoeven voordat je in de hemel werd toegelaten. Deze ‘sjacherrelatie’ tot God met de aflaat als uitwas, was een belangrijke reden voor protestanten om zich in de 16e eeuw af te scheiden van het katholieke geloof. |
Doen Beijensz. de Oude (ca. 1382)
Doen Beijensz. de Oude, ook Doedijn genoemd, zoon van Beije Beijensz. (ca. 1350), is geboren rond 1382.
Nadat hij zijn eerste vrouw Margriet Heijndricks (geboren ca. 1386), rond 1407 huwt, hertrouwt hij vermoedelijk na haar overlijden. Het is niet bekend van welke moeder onderstaande kinderen zijn.
Alle gebeurtenissen, geboorten, huwelijken en overlijden vinden plaats in Poortugaal.
|
Doen Beijensz. moet vóór 11 september 1452 overleden zijn, de dag dat zijn zoon Beije Doensz beleend wordt met het leenland van zijn vader. Zijn eerste vrouw Margriet sterft in 1446.
Beleend met Poortugaals land
Tussen 1429 en 1452 is Doen Beijensz. leenman van Putten. Een oorkonde (een van de vele) van Jacob van Gaesbeek legt op 1 april 1429 vast dat hij Doedijn Beyenzoon heeft beleend met een stuk land in Poortugaal 2 gemet groot aan de Hofweg:
|
Tussen 1432 en 1434 en in 1445 komen we Doen Beijensz. tegen als leenmangetuige voor dezelfde Heer van Putten. De belening van het land gaat over van vader op zoon; op 11 September 1452 wordt zijn zoon Beije Doensz beleend met het leenland van zijn vader.
Wederopbouw na de vloed
De heer van Putten noemt Doen Beijensz. de Oude in 1434 een van onsen mannen vant lant van Putte die deel uitmaken van een consortium, dat in 1436, kort na de tweede Sint-Elisabethsvloed (1421), de bedijking van het 'Oudeland van Strijen' op zich neemt.
Het 'Oudeland van Strijen' is rond 11e eeuw een getijdegebied met veel slikken, gorzen en getijdegeulen. Bewoners beginnen met het omkaden van grond en het aanleggen van vliedbergen of ‘hillen’ om gewassen en vee droog op te kunnen slaan. Het land valt daardoor droog. Het voortdurende gevecht met het water eist regelmatig zijn tol. In de middeleeuwen is het dorp Putten op het gelijknamige eiland na een serie stormvloeden verzwolgen en verloren gegaan. Een dieptepunt vormt 1421 als de tweede Sint-Elisabethsvloed een groot deel van Brabant en Zuid-Holland in een watervlakte herschept. De vloed wordt gerekend tot de vijf grootste watersnoodrampen die Nederland ooit getroffen hebben. Door mythevorming is het aantal slachtoffers opgelopen tot 100.000 maar dat zullen er eerder 2000 geweest zijn en een veelvoud aan verdronken vee. De overstroming van de nacht van 18 of 19 november 1421, de dag van de heilige Elisabeth, is een rampzalige combinatie van een zware noordwesterstorm gevolgd door een hoge stormvloed, ondergraving van het gebied door het darinckdelven (zoutwinning uit veen), en verwaarlozing van het beheer van de dijken door de Kabeljauwse twisten. |
De vloed begint bij een kwetsbare dijk bij het plaatsje Broek onder Strijen in het zuidwesten van de Groote Waard. De Strijense Waard en het Land van Zevenbergen lopen meteen onder. Korte tijd daarna breekt de Merwede door bij het tegenwoordige Werkendam en Sleeuwijk in het noordoosten. 23 kerkdorpen verdwijnen voorgoed. Dordrecht komt van de ene op het andere dag op een klein eiland te liggen en is jarenlang alleen per schip bereikbaar. De Groote Waard is veranderd in een enorme binnenzee. Nog jarenlang steken torens boven de watermassa uit, totdat ze vrijwel allemaal worden gesloopt vanwege het kostbare bouwmateriaal. Een nieuwe waterdoorgang, het Spui, doorsnijdt het eiland Putten onderlangs ; het komt deels in de Hoeksche Waard te liggen. In 1424 breken de dijken nogmaals; men komt de klap niet meer te boven en de Grote- of Zuidhollandse Waard wordt nooit meer hersteld. Er ontwikkelen zich opgeslibde zandplaten met daartussen kreken en bredere wateren; de latere Biesbosch. Jacob van Gaesbeek neemt als heer van Putten en Strijen de bedijking van de polder het Oudeland van Strijen ter hand via een octrooi van 12 maart 1436. Daar was wel wat vooraf gegaan. De slappe houding van hem en zijn vader Zweder van Gaesbeek bij het beheer van de bekading had de Elisabethsvloed mogelijk gemaakt; de doorbraak vond plaats in hun gebied bij Broek. De bedijking mocht niet eerder plaatsvinden, dan nadat de Groote Waard opnieuw omdijkt zou zijn. Als dat te lang op zich laat wachten overreedt Jacob van Gaesbeek de stadsregering van Dordrecht om ca. 2000 morgen land te mogen voorzien van een hoogwaterkerende dijk. In 1436 wordt dit land als eerste herbedijkt, waarmee het één van de oudste polders van de Hoeksche Waard is. Voor het herstel wordt geen beroep gedaan op Cisterciënzer monniken, maar op welgestelde poorters en boeren uit Dordrecht, Delft, Strijen, Geervliet en Poortugaal. Een consortium krijgt toestemming om de gronden in Strijen te bedijken; ze mogen deze gronden voor 28 gulden per morgen aankopen. Van Gaesbeek behoudt wel het dijkgraafschap en het recht van tienden. Daarnaast komt hem toe elke elfde schoof van het koren, het tiende lam, de accijnzen op het verbouwen van gerst en het brouwen van bier, en het vis- en jachtrecht. Hierover volgen later wel disputen met de grondeigenaren. |
Tot de deelnemers van dit consortium behoren o.a.‘Pieter Renger Willems soon, Doedijn Beijen soon ende Heinric Olerts soon mit horen medegesellen uit Poortegael. De nieuwe dijken in Strijen worden Doolaerdsdijk (thans Boompjesstraat-Weelssedijk) en Westdijk (thans Oude dijk) genoemd. Doen Beijensz. de Oude blijft daarna een goede relatie onderhouden met zijn leenheer, de heer van Putten; in een aantal oorkonden wordt hem later land in leen gegeven, zoals in 1455:
|
Dit leengebied ligt aan de noordgrens van de polder Albrandswaard. Mogelijk had Doen Beijensz. de Oude hier ook ander bezit, gezien het feit dat zijn nakomelingen bestuurlijke functies vervullen in Albrandswaard.
Nog meer uit de blaffaard
Uit het register (blaffaard) zijn nog meer gegevens bekend van Doen Beijensz., voornamelijk te maken met de uitbreiding van de memorielanden in zijn familie:
|
Beijen Doensz. (ca. 1410)
Beijen Doensz., zoon van Doen Beijensz. de Oude (ca. 1382), is geboren rond. 1410. Hij huwt ca. 1433 met Lysbeth of Lijsbeth, geboren ca. 1412. Alle gebeurtenissen, geboorten, huwelijken en overlijden binnen de familie vinden plaats in Poortugaal.
Beijen Doensz. moet vóór 8 jan 1485 overleden zijn, datum dat zijn zoon Doen Beijensz. de Jonge het leenmanschap naar de heer van Putten overneemt van zijn vader. Lijsbeth overlijdt op 17 december 1485. Hun kinderen zijn:
|
Teveel om op te noemen
Er is een overdaad aan gegevens bekend over Beijen Doensz. en zijn familie. Details geven inzicht over wat hen zoal bezig hield qua werk en gezinsleven in de laat-middeleeuwse maatschappij.
De hoofdactiviteit zal, zoals bij de meeste tijdgenoten, de landbouw en de veeteelt zijn geweest op de (steeds nieuwe op het water gewonnen) landerijen die de Beijens in eigendom hebben of pachten.
Maar er is meer; de zus die aan de pest overlijdt en waarvan de kinderen moeten worden overgenomen, het betalen van een kapoen, en het pachten van de staalvisserij, de lammertiende en de zwaandrift. Activiteiten die vermoedelijk een extra zakcentje opbrachten.
|
Sappige zalmen tot 1,5 meter
Beijen Doensz. pacht Van 1459 tot 1462 met Jan Mattensz de staalvisserij van Battenoert tegen 37 pond hollands en van 1466 tot 1468 de potinge in die Roden als rietbroek en visserij tegen 5 1/2 pond. Hij pacht vaker activiteiten voor een vast bedrag waardoor hij als tussenpersoon accijnzen opstrijkt, in dit geval per gevangen vis.
Battenoert, tegenwoordig Battenoord, is een gehucht op het Zuid-Hollandse eiland Overflakkee. Het ligt aan de zuidelijk stromende Grevelingen, en daardoor geschikt voor de visserij.
Bij de staalvisserij werden geen netten gebruikt zoals bij de drijfvisserij (sleepnetten) en de zegenvisserij (netten van oever tot oever). Men plaatste een aantal lange stokken (stalen) aan de rand van de rivier, waartussen fuiken werden bevestigd; één stok aan het einde waar de vis gevangen zit en twee bij de geleiders waarlangs de vis de fuik ingaat. Een slim geplaatste steek (een vlechtwerk van wilgenteen) vormde een barriere voor stroomopwaarts zwemmende vissen (vaak zalm), waarna de vissen listig de fuiken in werden geloodst waar ze niet meer uitkwamen. |
In de Rijn-Maas-Scheldedelta werd op deze manier veel op de Atlantische zalm gevist, een vis die vroeger net zo overvloedig voorkwam als in de Noordelijke wateren van Noorwegen en Schotland. Als de zalmen na hun verblijf op zee weer de rivieren opzwommen om te paaien konden volwassen exemplaren 1,50 meter lang worden en 30 kilo wegen. Zalm werd vroeger veel gegeten, hoewel het duurder was dan 'volksvoedsel' haring. De gegoede burgers aten paling, karper, kabeljauw, rog, tong, zalm of schol terwijl de grote massa hoofdzakelijk haring at, zowel vers, gezouten, gerookt als gedroogd. |
Er is veel onderzoek gedaan naar de vraag waarom er vrijwel geen zalm meer te vinden in in Nederlandse wateren. Lang waren overbevissing en watervervuiling de boosdoeners, maar ecologen denken tegenwoordig dat de massale vroegere introductie van watermolens de zalm de das omdeed. Het verdwijnen van de zalm zal ook gevolgen hebben gehad voor roofdieren als beren, wolven en roofvogels in Centraal-Europa. De toestroom van hun voedingsstoffen via de bovenlopen van rivieren stokte daardoor. |
Zwanendrift niet van deze tijd
Beijen pacht de zwaandrift in Poortugaal van 1466 - 1469 tegen een niet gering bedrag van 2 pond 5sc.
Bij deze aparte vorm van pluimveehouderij worden geringde zwanen gehouden, verhandeld en aan het einde van hun leven vaak door de heer opgegeten. De zwanen zijn niet gekooid of omheind. Ze zwemmen vrij rond. Om te voorkomen dat ze wegvliegen worden ze jong geleewiekt; het middenhandsbeentje wordt aan één vleugel geamputeerd. De zwaan werd gezien als een adellijk dier en het bezitten van zwanen in een kasteelgracht of cijfer droeg bij aan de status. De zwanendrift was vooral populair van de 14e tot de 17e eeuw. |
Het houden van zwanen was een vorstelijk, en later heerlijk recht dat door de vorst meestal in leen werd gegeven aan een ambachtsheer of stad. De schout of hoge ambtenaar die ermee belast was werd de pluimgraaf genoemd. |
Het zwanendriften is pas in 2016 bij wet verboden na druk van dierenrechten-organisaties. Aanleiding was een zaak in 2015 waarbij de (laatste) zwanendrifters werden beboet wegens het illegaal driften van wilde zwanen. |
Doen Beijensz. de Jonge (1460)
Doen Beijensz. (de Jonge), zoon van Beijen Doensz. (ca. 1410), is geboren in 1460 in Poortugaal. Hij huwt Aeskin (Haesken) in 1480. Aeskin is geboren in 1453. Hij huwt ook een andere vrouw en het is onbekend bij welke vrouw Doen elk van zijn kinderen heeft verwekt.
Alle gebeurtenissen, geboorten, huwelijken en overlijden binnen de familie vinden plaats in Poortugaal. Doen Beijensz. overlijdt ergens vóór 17 december 1515 op een leeftijd van hoogstens 55 jaren oud. Hun kinderen zijn:
|
Doen Beijensz. de Jonge neemt in 1485 het leenmanschap naar de heer van Putten over van zijn vader. In 1491 en 1507 wordt hij genoemd als schepen van Poortugaal.
Hij is ook stichter van memorielanden te Poortugaal, waarvan hij besluit dat de opbrengst moet worden gebruikt om zijn nakomelingen te laten studeren. Verder is bekend uit de archieven van de memorielanden:
|
Cornelis Doensz. (rond 1485)
Cornelis Doensz, zoon van Doen Beijensz. de Jonge (1460), is geboren rond 1485 in Poortugaal. Hij huwt Aeltje Jansdr., ook Baartje genoemd rond 1530. Aeltje Jansdr. is geboren rond 1474 in Heenvliet. Cornelis Doensz. overlijdt in 1542, zijn vrouw Aeltje in 1551, beiden in Poortugaal. Hun kinderen zijn
|
Zoals zijn vader en voorvaders is hij ook leenman van de heer van Putten. Cornelis Doensz. wordt In 1532, ongeveer 62 jaar oud, schout in Albrandswaard. Ook is hij dijkgraaf in dezelfde stad.
De Hooge Heerlijkheid Albrantswaard en Kijvelanden lag bij Poortugaal. Er woonden maar tientallen boeren tot de 18e eeuw. Desondanks beschikte de kleine gemeenschap over een baljuw voor de criminele zaken en een schout voor de civiele zaken. Ook een dijkgraaf kon in deze polder niet gemist worden. In de kleine gemeenschap werden de taken van deze functies tussen een paar families verdeeld; in dit geval was Cornelis Doensz. zowel schout als dijkgraaf.
Bronnen en verantwoording
- De vergeten geschiedenis van de hoge heerlijkheid Albrandswaard door Ton Oosterhuis.
- Bevolkingsreconstructie en genealogisch onderzoek in de omstreken van Rotterdam met parenteel Doen Beijensz.
- Website August de Man met pagina over DoenBeijensz..
- De Nederlandsche Leeuw, NL_1965_JRG_82.pdf
- J.J. Vervloet, De parenteel van Doen Beijensz, incl. aanvullingen en correcties, Ons Voorgeslacht 1989/2001.
- C. Hoek, Het voorgeslacht van Doen Beyensz, bezitter van de grote memorielanden te Poortugaal, OV 1992.
- C. Sigmond, K.J. Slijkerman, Drie verwante geslachten Van Driel, Rotterdam 1998).
- De aansluiting met PALS in Scheveningen:
- M. Spaans, Parenteel Pals - Van Driel in Praaiberichten, 13e jg nr 1 (feb 1999).
- kwartierstaat De Hek – Van Oosterhoud
- Kwst. Kranenburg op website Herweijer en website Ooms Van Driel: parenteel website Zwart, zie ook website Sigmond.